remene vergadering 1980 algemene ve dan voorts bedenk dat velen van u tot de agrarische sector behoren en dus boer en veehouder zijn zoals die miljoenen andere boeren en vee houders in de ontwikkelingslanden, dan weet ik dat ook om deze re den op uw mede-betrokken-zijn bij de problematiek van de Derde We reld gerekend mag worden. Er is immers veel dat u als agrariër in West-Europa bindt met de agra riërs van Afrika, Azië en Latijns-Amerika ondanks alle vooral techni sche verschilpunten. Opvoering landbouwproduktie Landbou wkre die t landbouw. Een bescheiden deel van deze landbouwproduktie vindt haar weg naar een afzetmarkt. Het geheel wordt gekenmerkt door een laag gezinsinko men en een gebrekkig goederen en geldverkeer; duidelijker gezegd; door een steeds voortdurende armoede. Op verschillende niveaus in de ontwik kelingslanden heeft men gepoogd de landbouwproduktie op te voeren, zowel met het doel de steeds slechter worden de voedselsituatie te verbeteren alsook om tot een inkomensverbetering van de landbouwende bevolking te komen. We moeten er ons wel rekenschap van geven, dat de potentieel mogelijke pro- duktie en derhalve de beoogde inko mensverhoging dikwijls niet bereikt wordt als gevolg van een hele serie fac toren, waarvan gebrek aan krediet er ei genlijk maar één is, hoewel een zéér es sentiële. Wat is namelijk het geval? De boer heeft geleerd zijn risico's zo klein moge lijk te houden. Hij houdt rekening met de omstandigheden waaronder hij werkt. De landbezitsverhoudingen of pachtovereenkomsten kunnen slecht zijn, gebrek aan opslagmogelijkheden of lage prijzen in de oogsttijd kunnen een belemmering vormen, de inputs zoals kunstmest zijn vaak niet op tijd aanwe zig. Daarnaast zijn er allerlei natuurlijke omstandigheden, zoals onregelmatige regenval, slechte grondsoorten, geringe houdbaarheid van het produkt en ande re factoren, waar weinig of niets aan te doen valt. Bovendien zijn er dikwijls vele ondoorzichtige sociale factoren zoals bijzondere relaties met landheer of geld schieter/opkoper, het aanhouden van een reserve voor bijzondere gebeurte nissen in de familie, maar ook sociale verplichtingen aan de gemeenschap, die afzonderlijk of allemaal tegelijk er toe bijdragen dat het produktieniveau veel lager ligt dan ogenschijnlijk verwacht mocht worden. Zoals ik aanstonds zal toelichten is mijn beleid er meer en meer op gericht dit veelzijdige probleem op een behoedzame en eveneens veel zijdige manier aan te pakken. Ik kom nog terug op deze aanpak, deze pro grammatische benadering. Ik kom nu aan het tweede deel van mijn betoog, namelijk de rol van landbouw krediet in de ontwikkelingssamenwer king. De Nederlandse ontwikkelingssa menwerking dateert van het begin van de vijftiger jaren. Overziet men nu deze ruim vijfentwintig jaar van Nederlandse betrokkenheid met de arme landen dan valt op hoe omvangrijk onze aandacht voor de agrarische sector is geweest. Een groot aantal Nederlandse deskun digen adviseerde in arme landen op het gebied van landbouw en veeteelt. Nederlandse ingenieursbureaus hielpen bij het ontwerpen en aanleggen van ve lerlei projecten. Financiële steun werd voorts gegeven voor de aanschaf van machine-installaties ter verwerking van agrarische grondstoffen zoals palmolie installaties en suikerfabrieken maar ook voor kunstmestleveranties. Het land bouwkundig en veeteeltkundig onder zoek werd gesteund zowel door steun aan internationale onderzoekinstituten als door hulp aan lokale proefstations. Zeer belangrijk ten slotte waren kennis overdracht aan en opleiding van zeer jonge ambtenaren, voorlichters en on derzoekers uit de landbouw en veeteelt sectoren van de arme landen. Overziet men zo een paar decennia vol met activiteiten dan valt op dat er inder daad veel is gedaan ten einde landbouw en veeteelt te ontwikkelen. Met dien verstande dat wij vrijwel nooit als offi ciële hulpinstanties op de plaats van de producent, de boer of de veehouder zijn gaan staan om te produceren. Ontwikkelingshulp is een goede zaak die de agrarische produktie kan stimule ren maar deze hulp kan nimmer op de stoel van de boer gaan zitten, of het nu gaat om een rijstbedrijfje van een halve hectare op Java, dan wel om het bijna 10 000 hectare grote rijstbedrijf in Wa- geningen in Suriname. En dit is ook een van de redenen waarom in de Neder landse ontwikkelingshulp tot op heden slechts weinig aandacht aan zaken zo als landbouwcoöperatie en landbouw krediet is besteed. Deze zaken dienen van onderaf te komen, de boer dient van het nut van een coöperatieve vorm overtuigd te zijn. De overheid kan dit niet van boven opleggen en de ontwik kelingshulp die vaak via de overheid werkt, kan evenmin goed uit de voeten. Kredietverlening vraagt om een mini mum aan zekerheid, zekerheid van pro duktie, maar ook van afzet op een markt, zekerheid van een geldstroom, hoe klein ook waaruit aflossing en ren tebetaling mogelijk wordt. Ik kom hier nog op terug, ik signaleer hier reeds dat dit een voor overheid en ontwikkelings hulp moeilijk onderwerp is. Bij kredietverlening aan landbouw en veeteelt in de Derde Wereld zou ik nu in navolging van de kredietsituatie in de rijke landen - onderscheid willen maken tussen krediet dat snel en op eenvou dige manier kan worden afgelost, het zogenaamde oogstkrediet, wat de En gelsen self liquidating noemen, en het veelal langere investeringskrediet in ge bouwen en machines. Het'verschil is belangrijk. De eerste categorie, het oogstkrediet, vraagt geen inkomensbe sparingen voor schulddelging. De twee de categorie houdt in dat voor de

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1980 | | pagina 9