abobank in stroomversnelling
of. dr. N. H. Douben
nnen en buiten de Ra-
ibankorganisatie veran-
iren zaken zo snel, dat
ït soms wel moeite kost
n tussen alle wijzigin-
m door de kern van de
Döperatieve kredietin-
alling' te blijven zien.
s nieuwkomer in de
iad van Beheer heb ik
ij op de Algemene Ver
gadering van 5 juni jl. af
gevraagd hoe de bezoe
kers van deze weer mas
saal bezochte gebeurte
nis deze harde pit erva
ren. Misschien wordt het
coöperatieve element
pas echt werkelijkheid
voor vele plaatselijke be
stuurders en leden als de
nood aan de man komt.
En die 'nood' kan zich op
velerlei manieren uiten.
Op plaatselijk niveau kent
de Rabobank heel andere
problemen dan op het ni
veau van de Centrale. De
zorgen van de plaatse
lijke banken kunnen vaak
misschien moeilijk door
de functionarissen van de
centrale bank echt begre
pen worden; daar staat
tegenover dat de activi
teiten van de centrale
bank soms buiten het ge
zichtsveld van de beheer
ders en directies van veel
aangesloten banken ra
ken.
Er blijft gelukkig een
spanningsveld tussen
aangesloten banken en
centrale bank, en daarin
moet de organisatie ope
reren. In een coöperatief
samenwerkingsverband
mag zo'n spanningsveld
best tot conflicten leiden,
maar die moeten dan wel
door middel van overleg
worden opgelost. En voor
overleg - soms ook over
reding - is er genoeg
ruimte in onze organisa
tiestructuur. Mij lijkt dat
deze overlegmogelijkhe-
den ook in de toekomst
kunnen voorkomen, dat
plaatselijke banken van
de centrale bank ver
vreemden. Dit wil niet
zeggen, dat er ook na een
Algemene Vergadering
geen verschillen van me
ning meer mogen be
staan over zaken die met
meerderheid van stem
men in een bepaalde
richting zijn beslist.
Het hart van de Rabo-
bankorganisatie klopt
niet het snelst op de Al
gemene Vergadering; dat
is geen weeffout in de
structuur. Op kring- en
centrale kringvergaderin
gen worden veel inten
ser de problemen aange
pakt waarvoor wij staan.
Daar vinden en treffen
plaatselijke banken en
centrale bank elkaar, daar
wordt de Algemene Ver
gadering - die ik vooral
zie als een jaarlijkse af
ronding van de organisa
tie-activiteiten voorbe
reid.
Ik hoop aan dit blijvend
samengaan van aange
sloten banken en centrale
bank, ook in een tijd van
snelle veranderingen,
mee te kunnen werken.
Professor Douben mag zich dan een nieuwkomer noe
men - hij deed vorige maand zijn intrede in de Raad
van Beheer hij is tegelijk een insider in onze organi
satie. Als voorzitter van het bestuur van de Rabobank
Eindhoven-Noord en als lid van de Commissie Arbeids
verhoudingen en van de vroegere Structuurcommissie
weet hij wat er in ons grote huis leeft! Dat blijkt al da
delijk uit de regels, die hij vlak na de Algemene Verga
dering voor ons blad heeft willen schrijven. Ook van
deze plaats wensen wij ons nieuwe lid van de Raad
van Beheer vee! voldoening toe in zijn nieuwe functie.
land.
De staatssecretaris van CRM vindt dat
de 'park'-gedachte maar opzij moet
worden gezet omdat de benaming land
schapspark onvoldoende aangeeft wat
in feite wordt bedoeld. Hij zou dan ook
liever spreken van Nationale Land
schappen. Een feit is dat de benaming
'park' wat afschrikwekkend overkomt bij
de agrariërs, omdat al gauw de gedach
te bij hen post vat dat de overheid plan
nen smeedt om hen om te vormen van
zelfstandige ondernemer tot parkwach
ter met een bijpassende jas en pet.
Belangrijker dan de naam is wat er nu
concreet gaat gebeuren. Wat zijn in de
toekomstige nationale landschapsge-
bieden de gevolgen voor de agrariërs?
Moeten die zich in hun bestaan be
dreigd voelen? Van hen wordt verlangd
dat zij het landschap een zodanig goed
hart toedragen dat zij veelal in strijd zul
len komen met de huidige opvattingen
ten aanzien van het moderniseringspro
ces in de landbouw. Een proces van
schaalvergroting dat voortdurend aan
dacht vereist van de agrariërs om het
hoofd boven water te houden. Het is
dan ook niet geheel onbegrijpelijk dat
het landschap, dat tot voor enkele de
cennia terug slechts geleidelijk veran
derde, tegenwoordig in betrekkelijk kor
te tijd een verandering kan ondergaan,
die het leefklimaat niet ten goede komt.
Dat raakt natuurlijk zowel de agrariërs
zelf als de bevolking van de steden,
waar, door de verminderde werkgele
genheid in de landbouw, bovendien een
toenemend aantal agrarische jongeren
zijn toevlucht moest zoeken.
Wanneer de agrariërs bij de ontwikke
ling van hun bedrijf beperkingen worden
opgelegd ten opzichte van collega's in
andere gebieden, is het redelijk dat zij
een vergoeding ontvangen die in ver
houding staat tot wat van hen velangd
wordt (doen dan wel nalaten). Dat is
dan ook de bedoeling. Uit de allesbehal
ve rimpelloze ervaringen opgedaan in
een vijftal proefgebieden, waarmee en
kele jaren terug van start is gegaan,
dient in ieder geval lering te worden ge
trokken.
Voor de agrariërs kan een stelsel van
beheersovereenkomsten met redelijke
vergoedingen ook aantrekkelijke kanten
hebben. Het is niet de bedoelig de land
bouwontwikkeling in de betreffende ge
bieden te bevriezen of een stap terug te
laten doen. Wel om een wat langzamer
stap te bewerkstelligen, zodat de agra
riërs niet volop aan de moderniserings
race mee behoeven te doen. Zij worden
afhankelijker van de Nederlandse over
heid maar minder afhankelijk van 'Brus
sel' en de landbouwoverschotten. Ver
der is het ongetwijfeld aantrekkelijk dat
in deze gebieden meer werkgelegenheid
zal worden behouden. Niet alleen zal dit
de zittende agrariërs ten goede komen
maar meer nog hun kinderen die meer
kansen behouden in eigen omgeving.
Grondonttrekkingen aan de landbouw
ten behoeve van grote wegen en hui
zenbouw zullen ook minder omvangrijk
zijn dan elders. In diverse gebieden,
voornamelijk met afwisselend veel bos
en weiland, waar weinig mogelijkheden
zijn voor de ongetwijfeld nog grootscha
liger wordende landbouw, liggen er wel
licht andere kansen zoals bijvoorbeeld
de (kleinschalige) paardenhouderij.
En zo er sprake zou zijn van uitdeling
van 'parkwachterspetten' dan zijn het
blijkens het vorenbedoeld eindadvies de
provinciale overheden die ze toebedeeld
krijgen. Zij zullen bij totstandkoming,
bestuur en financiering van de nationale
landschapsgebieden, waarvan er een
20-tal met name genoemd in aanmer
king zouden kunnen komen, een centra
le rol spelen. Het is terecht dat deze ta
ken vanwege de afstand niet bij de cen
trale overheid worden gelegd. Voor de
ondersteunende rol, met name op het
gebied van de financiering, zal de cen
trale overheid evenwel een belangrijke
functie moeten vervullen. Opdat het
voor de landschapsboeren bij het in
standhouden van hun omgeving, te we
ten een waardevol landschap waarvan
de gehele bevolking profiteert, ook goed
boeren wordt!