wat ons bezighoudt^
wob
TOEGANG VRIJ!
Hoe gaat het nu verder? De Algemene
Vergadering van de centrale bank heeft
op 5 juni de modelstatuten voor de aan
gesloten banken gewijzigd. Daardoor is
de weg geopend, zoals aanbevolen door
het rapport 1980 van de Structuurcom
missie, de particuliere debiteuren niet
langer te verplichten tot het aanvaarden
van het lidmaatschap van onze banken.
Wat zal straks, als die nieuwe modelsta
tuten door onze banken zijn overgeno
men - we mogen er toch van uitgaan
dat dat gebeurt - onze houding tegen
over die particulieren zijn?
Die wordt bepaald door twee overwe
gingen, die op het eerste gezicht iets
onderling tegenstrijdigs lijken te heb
ben. De eerste is, dat de particulier hele
maal vrij moet zijn om al dan niet de
rechten en verplichtingen van het lid
maatschap te aanvaarden. Op de acfn
tergrond daarvan speelt de gedachte,
dat het niet zinvol is, ook maatschappe
lijk niet, deze groep cliënten statutair tot
het lidmaatschap te verplichten, omdat
al te gemakkelijk een stilzwijgend 'ge
woonte-lidmaatschap' ontstaat, dat niet
als zodanig beleefd wordt.
Dit houdt echter allerminst in, dat de
particulieren als potentiële leden nu
maar in een museum moeten worden
bijgezet. Integendeel, want ~er is een
tweede overweging in het spel. De ge
opende vrijheid van toetreding moet er
immers juist toe bijdragen, dat een par
ticulier een bewuste keuze maakt voor
het lidmaatschap en zich als lid echt be
trokken voelt bij zijn bank.
Het is al wel gebleken, dat die tweede
overweging onze organisatie sterk aan
spreekt. Bij de behandeling van het
Structuurrapport konden we als de op
heffing van de verplichting ter sprake
kwam telkens geluiden horen, die van
het verdwijnen van particulieren uit het
ledenbestand een verschraling van dit
bestand duchtten. Een heilzame waar
schuwing, die we thans na 5 juni als een
heilzame aansporing interpreteren. We
laten de particulieren vrij, dat is goed.
Ze laten ons echter niet onverschillig!
We zullen onze deuren voor hen open
moeten zetten, belangstelling voor het
lidmaatschap moeten kweken en hen
als het ware uitnodigend met het leden-
register in de hand tegemoet moeten
treden. Onveranderd is immers geble
ven ons beleid dat wij wijdvertakt in de
samenleving willen blijven staan. Daar
voor kunnen we het particuliere ele
ment niet missen. Dat hoort er beslist
bij. De particulier mag en moet weten,
dat ook hij als lid van harte welkom is
bij onze banken. Een welkom, dat we
beslist actief waar moeten maken.
Als we dat straks gaan doen zullen we
merken, dat we daarbij de hedendaagse
maatschappelijke opvattingen volledig
aan onze zijde hebben. De lidmaat
schapsstructuur van onze banken, met
zijn inspraak, medeverantwoordelijk
heid, stemt volledig overeen met wat er
juist in onze tijd aan wensen betreffen
de betrokkenheid van bedrijven en
cliënten leeft. Nergens elders in enige
organisatie van de omvang en aard als
de onze, treffen we zulke mogelijkheden
aan. Het wonderlijke is, dat het voor ons
geen nieuwlichterij is, maar een vanzelf
sprekendheid, waar we al meer dan 80
jaar mee werken.
Die 'vanzelfsprekendheid' wordt ons
thans anno 1980 echter wel weer eens
goed bewust gemaakt door de wijziging
in de modelstatuten. En daar moet ie
dere bank meteen zijn voordeel mee
doen! Dat kan door die nieuw verwor
ven eigen bewustheid door te geven
aan anderen en met name door bij de
particulieren de mogelijkheid van het
lidmaatschap en de betekenis daarvan
uit te dragen. Langs deze weg hoeft nie
mand te vrezen voor verschraling, maar
zal integendeel de op- of uitbouw van
het ledenbestand zeer bevorderd wor
den: in de breedte, in gevarieerdheid én
in betrokkenheid I
VOORJAARSNOTA
Tegen de tijd dat het voorjaar een goed
heenkomen begint te zoeken en de zo
mer zich opmaakt voor een glorieuze
entree pleegt de minister van Financiën
tussentijds verslag uit te brengen over
het verloop van de Rijksinkomsten
en -uitgaven.
Midden juni bracht minister Van der
Stee de zogenaamde Voorjaarsnota in
de openbaarheid. De Voorjaarsnota be
vestigt nog eens dat de situatie rondom
de overheidsfinanciën somber en ver
ontrustend is. Het financieringstekort
van het Rijk voor 1980 dat oorspronke
lijk werd geraamd op f 12 miljard wordt
thans berekend op f 13,7 miljard. Te za-
men met f 3,3 miljard in verband met af
lossing van Staatsschuld moet derhalve
f 17 miljard in de leningsfeer worden
gefinancierd. Dit is inmiddels al gelukt
tot een bedrag van f 13,6 miljard, zodat
het er niet naar uitziet dat de middelen
werving voor het resterende tekort nog
veel problemen zal opleveren. Ook zal
de ingeschatte f3 miljard aan monetai
re financiering door de overheid niet be
hoeven te worden overschreden.
Vanwaar dan die zorg en somberheid?
Om meerdere redenen. Zo kon de minis
ter betrekkelijk gemakkelijk lenen om
dat de particuliere financieringsvraag
minder groot is in verband met de ge
matigde investeringsanimo en de malai
se op de woningmarkt. Dit is niet iets
waarvan we duurzaam zullen kunnen
uitgaan. Een begunstigende factor is
voorts dat het buitenland de laatste tijd
nogal belangstelling toont voor beleg
ging in guldenstegoeden. Het honoreren
van deze belangstelling staat gelijk met
het lenen in het buitenland, iets wat de
regering zegt niet te willen in verband
met inflatoire bijverschijnselen. Evenmin
mag over het hoofd worden gezien dat
ondanks het kennelijk gemak waarmee
men middelen aantrekt toch een forse
prijs moet worden betaald en dat dit
een welkome daling van de kapitaal
marktrente zeker niet bespoedigt.
Aan de uitgavenkant speelt een rol dat
de beperkingen die hier zijn ingecalcu
leerd veelal slechts een tijdelijk karakter
hebben. Voor komende begrotingsjaren
bieden deze geen enkel soulaas. Ten
slotte mag niet over het hoofd worden
gezien het sterk oplopend aandeel in de
overheidsuitgaven van de rente- en af
lossingsverplichtingen. In 1975 was
hiermee 2 van het nationale inkomen