van de belangen van haar leden en cliënten, daarbij in tweede linie ge steund door de centrale bank. In elke sector en elk individueel geval liggen de problemen verschillend en zijn ook de oplossingen afhankelijk van inzicht in de individuele situaties en de lokale om standigheden. Het is ook om deze reden dat ik van mijn kant niet zo warm kan lopen voor gedachten om als organisa tie speciale steunfondsen in het leven te roepen ten behoeve van specifieke steun aan bepaalde sectoren. De cen trale bank kan globale beleidslijnen aan geven, adviseren, praktische steun ver lenen, de lokale banken zijn echter het best toegerust om in individuele geval len tegemoetkomende regelingen te treffen wanneer leden met levensvatba re bedrijven in problemen zijn gekomen. Bewust lidmaatschap! Dames en heren. In aansluiting op het voorgaande komt de vraag naar voren in hoeverre wij de betrokkenheid van onze leden bij de gang van zaken in onze organisatie kunnen bevorderen. Misschien is dit aspect, dat nauw ver bonden is met de medeverantwoorde lijkheid die wij dragen voor het financië le wel en wee bij onze leden, nog onvol doende uit de verf gekomen bij de be handeling van het rapport van de struc tuurcommissie in de kringvergaderin gen. We moeten vaststellen, dat de traditio nele betrokkenheid tussen de bank en haar leden aan een slijtageproces on derhevig is ten gevolge van een verzelf standigingsproces aan beide kanten. Bij de agrarische bedrijven staat, evenals bij het niet-agrarische midden- en klein bedrijf, het zakelijk ondernemerschap, ook in de houding tegenover de bank, steeds meer centraal en ook bij onze organisatie zijn de procedures noodge dwongen zakelijker en strakker gewor den. Bovendien is onze organisatie zo omvangrijk geworden dat het lijkt alsof ook de afstand naar onze leden is toe genomen. Onvoldoende betrokkenheid van de leden doet naar mijn mening echter afbreuk aan de eigen identiteit van de Rabobankorganisatie en schept risico's voor de continuïteit van onze organisatie en voor een evenwichtige samenstelling van de beheerscolleges van de aangesloten banken. Werkelijke ledenbetrokkenheid ontstaat daarente gen pas als beide partijen het belang van hun verbondenheid erkennen en dat creatief inhoud pogen te geven. Daarbij krijgt men meestal terug wat men geeft - ongeïnteresseerdheid van onze kant biedt weinig kans op een actieve leden betrokkenheid. Prof. J. de Hoogh deed zijn intrede in de Raad van Toezicht van de centrale bank. Hij is hoogleraar Algemene Agrarische Economie aan de Landbouwhogeschool te Wa- geningen en is tevens buitengewoon hoogleraar aan de Vrije Universiteit te Amster dam. Ook hij is geen vreemde in ons midden, zoals blijkt uit wat hij voor ons blad heeft willen schrijven. Hartelijk welkom bij de 'overstap' van Leidschendam-Voorburg naar de centrale bank! Nog maar weinig inge wijd in de zaken van de Raad van Toezicht van de Centrale Rabobank, vraag ik mij af in hoeverre de vraagstukken aan de 'top zullen lijken op die waar een Raad van Toezicht van een plaatselijke bank mee te maken heeft. Maar in elk geval heeft de ervaring, opgedaan a/s voorzitter van de Raad van Toezicht van de Ra bobank Leidschendam- Voorburg, mij vertrouwd gemaakt met het karak ter en de eigen sfeer van de Rabobankorganisatie. Dat eigen karakter was op de Algemene Verga dering van 5 juni jl. ook zo duidelijk te proeven in de toespraken van zowel de heer Mertens als de heer Lardinois. Beiden wezen zij immers op de bijzondere verantwoorde lijkheid die het coöpera tieve bankwezen tegen over de ieden heeft; een verantwoordelijkheid waarop vooral in econo misch minder gunstige tijden een beroep zal mo gen worden gedaan. Het deed mij goed dat beide heren op die dag deze grondslag van onze coöperatieve organisatie benadrukten. Ik zie het ook als één der taken van de Raad van Toezicht om aan dit beginsel van ver antwoordelijkheid en so lidariteit inhoud te geven binnen de economische randvoorwaarden van het Rabobankbedrijf. J. de Hoogh Dames en heren, laten wij op dit punt wel realisten zijn en voor onszelf duide lijk vaststellen dat de doelstelling van onze coöperatie, zoals van elke coöpe ratie, een harde economische grondslag heeft. Dat kan ook niet anders. Die economische grondslag ligt opge sloten in de opdracht die wij van onze leden hebben gekregen en in het con- currentieklimaat, waarin wij ons coöpe ratieve bankbedrijf hebben uit te oefe nen. Dat houdt in dat de kern van de relatie tussen onze leden en onze organisatie een zakelijk karakter draagt en dat ver groting van de betrokkenheid in eerste aanleg zakelijk dient te worden gefun deerd. Voor de invulling hiervan zijn geen algemene richtlijnen te geven. In het rapport van de structuurcommissie worden in dit verband enkele suggesties gedaan, waar ik naar zou willen verwij zen. Tijdens de laatste centrale kringver gadering en op enkele kringvergaderin gen die ik heb bijgewoond, heb ik reeds geopperd dat die aangesloten banken, die daarvoor uit het oogpunt van renta biliteit en solvabiliteit ruimte hebben, een tegemoetkoming aan de leden zou den kunnen overwegen door een gun stiger tariefstelling, primair aan de de bet-, doch wellicht ook aan de creditzij de. De mogelijkheden in dit opzicht zijn echter begrensd uit verschillende oog punten. Daarom zal, gezien vanuit het belang van de gehele organisatie, een dergelijke tegemoetkoming mijns in ziens slechts op bescheiden wijze kun nen gebeuren, waarbij vooral voorko men moet worden dat er problemen ontstaan met naburige banken. Graag wil ik hier echter beklemtonen, dat wij naast deze zakelijke banden juist door onze unieke structuur de kans heb ben de ledenrelatie ook langs niet recht streeks zakelijke weg te verdiepen. Dan denk ik aan het stimuleren van informe le contacten, het verstrekken van nut tige informatie en het bieden van moge lijkheden tot bestuurlijke invloed. De aanbevelingen van de structuurcommis-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1980 | | pagina 19