totale rijksbegroting - van wakker te lig
gen, maar ook hierbij geldt dat in deze
tijd van nationale verarming op de klein
tjes gelet moet worden. Het is echter de
vraag, of dit kostenaspect en het feit dat
de jaarlijkse injectie met 1 5 miljoen cen
ten niet opweegt tegen het tekort aan
ons kleinste betaalmiddel, voldoende
aanleiding is voor het afschaffen van de
cent. Daar komt nog bij dat het in roula
tie brengen van andere munten goedko
per schijnt te zijn dan hun waarde in het
geldverkeer. Zo zou de stuiver eigenlijk
maar vier cent kosten.
Een alternatief voor het kostenprobleem
zou zijn de cent van goedkoper materi
aal te maken. Daar is al heel wat over
afgestudeerd. Een speciaal met dit doel
opgerichte commissie-Stevers heeft al
eens een jaar of tien geleden aanbevo
len de cent van aluminium te maken.
Daar is niets van terechtgekomen, even
min als van andere voorstellen, zoals de
aanbeveling om munten te voorzien van
een gat in het midden, dubbeltjes en
kwartjes uit messing en nikkel samen te
stellen en om munten met een hogere
waarde te slaan.
Tegen dat soort oplossingen schijnen
ook psychologische argumenten te wor
den aangevoerd. Het Financieele Dag
blad haalde in dit verband onlangs een
woordvoerder van het ministerie van fi
nanciën aan, die zei: 'Een aluminium
cent is niet in overeenstemming met
wat geld moet zijn. Het is te licht, het
doet niet als geld aan'. En in datzelfde
Financieele Dagblad, waarnemend
Muntmeester ir. B. Smit: 'Het is volgens
de wet van Gresham: bad money drives
out good money. Zodra je geld gaat uit
geven wat in de ogen van het publiek
minderwaardig is, wordt het goede geld
vastgehouden. In de Verenigde Staten
zijn ze ooit eens aluminium dollarcenten
gaan maken. Met als gevolg dat in een
tijd van drie weken alle bronzen dollar
centen weg waren. Toen hebben ze als
een razende dat besluit weer terugge
draaid. En nu maken ze weer bronzen
dollarcenten.'
Wat er ook van zij, in onze organisatie
wordt de cent serieus genomen. Dat
blijkt wel uit de acties die door lokale
Rabobanken zijn gevoerd om een deel
van de verdwenen centen weer boven
water te krijgen. In 1978 werd door de
Rabobanken in het Westland het initia
tief daartoe genomen. Later gevolgd
door de Zeeuwse banken. Voor elke
honderd centen werd aan de balies van
die Rabobanken f 1,50 betaald. In het
Westland leidde dit tot een opbrengst
van 900 000 centen en in Zeeland tot
1,2 miljoen. De jongste centenactie van
de Rabobanken in Brabant, De Bomme-
lerwaard, Heerewaarden, Haatten en
Waardenburg, in de periode tussen 2 en
11 januari van dit jaar, werd een nog
groter succes. Bij de 500 deelnemende
vestigingen kwamen maar liefst 4 mil
joen centen binnen, die bij de plaatse
lijke winkeliers tegen het normale tarief
van 100 cent voor één gulden gretig af
trek vonden. Het heeft die banken wel
20 000 gulden gekost, want ook bij deze
centenspeuractie gold het motto voor
het deelnemende publiek: 100 centen is
een daalder waard. Maar dat hadden
deze Rabobanken, die de winkeliers te
hulp wilden komen, er graag voor over.
We hebben het al gezegd. In onze orga
nisatie telt elke cent. Wij kunnen ons
dan ook heel goed verplaatsen in de tal
rijke mensen zoals huisvrouwen en be
jaarden, die elke cent nog omkeren. Mr.
F. H. Brust, directeur van de centrale
bank, heeft dat voor de televisie onder
streept. Zolang er geen overtuigende ar
gumenten komen die het verdwijnen
van de cent rechtvaardigen, houdt de
Rabobank de cent in ere.
JD
vervolg huur van woonruimte
niet-geliberaliseerde gebieden de huur
prijzen niet vrijelijk konden worden
overeengekomen en de huurder een vrij
vergaande huurbescherming krachtens
deze wet genoot. Zodra een bepaald ge
bied werd geliberaliseerd, verviel voor
dat gebied deze huurbescherming en
konden de huurprijzen in dat gebied vrij
worden overeengekomen.
Op 1 juli 1979 zijn de prijsbeheersing en
huurbescherming van woonruimte op
nieuw nader geregeld, doordat in het
BW nieuwe bepalingen met betrekking
tot de huur en verhuur van woonruimte
zijn opgenomen, terwijl op die datum
tevens in werking zijn getreden de
Huurprijzenwet woonruimte, het Besluit
huurprijzen woonruimte, alsmede de
Wet op de huurcommissies. Volledig
heidshalve zij hier vermeld dat in de
Huurprijzenwet is bepaald dat de Huur
wet niet langer geldt voor woonruimte,
zodat hiermee ook het onderscheid tus
sen geliberaliseerd en niet-geliberali-
seerd gebied is komen te vervallen.
Met betrekking tot deze nieuwe wette
lijke regelingen zullen in het hierna vol
gende alleen de nieuwe bepalingen in
het Burgerlijk Wetboek aan de orde
worden gesteld.
Onder woonruimte wordt nu verstaan
gebouwd onroerend goed dat als een
zelfstandige woning is verhuurd, of een
als woning verhuurd gedeelte daarvan,
alsmede de onroerende aanhorigheden.
Onder zelfstandige woning wordt ver
staan de woning die een eigen toegang
heeft en die de bewoner kan bewonen
zonder daarbij afhankelijk te zijn van
wezenlijke voorzieningen buiten die wo
ning. De verhuur van vakantiehuisjes
valt blijkens de wet niet onder deze
nieuwe bepalingen, de verhuur van ka
mers wel op grond van bovengenoemde
omschrijving en blijkens de toelichting
daarop.
Geheel nieuwe regeling
Een geheel nieuwe regeling houdt in dat
huurovereenkomsten, ook al zijn zij voor
bepaalde tijd aangegaan, niet meer van
zelf eindigen. De verhuurder zal altijd óf
ontbinding moeten vorderen óf de huur
overeenkomst moeten Opzeggen. Het
maakt hierbij geen verschil of de huur
overeenkomst mondeling of schriftelijk
is aangegaan danwel voor bepaalde of
onbepaalde tijd is gesloten.
Als de verhuurder ontbinding van de
huurovereenkomst vordert op grond van
het feit dat de huurder zijn verplichtin
gen niet nakomt, moet deze ontbinding
door de rechter worden uitgesproken.
Alvorens daartoe over te gaan kan de
rechter de huurder een termijn van ten
hoogste één maand toestaan om alsnog
aan zijn verplichtingen te voldoen. De
huurder behoeft derhalve bij een ge
vraagde ontbinding de woning pas te
verlaten op het door de rechter bepaal
de tijdstip.