land (10 van alle tegoeden gedurende
de eerste twee oorlogsjaren), moesten
de banken toch een zware klap hebben
gehad. Met het risico niet meer solvabel
te zijn. Waarom is dit er echter niet van
gekomen? Het overleven van de banken
is vooral te danken aan een drievoudige
overmaking van deviezen naar Libanon:
Overboekingen, vooral vanuit de
Golflanden, door Libanezen die van
wege de oorlog geëmigreerd waren
250 000), naar hun achtergebleven fa
milie.
Deze overschrijvingen worden ge
schat op ruim 1 miljard per jaar,
hetgeen voldoende is om het tekort
op de handelsbalans te dekken.
Buitenlandse hulp aan de oorlogs
inspanning. Deze hield de oorlog in
stand, maar ondersteunde tegelijker
tijd het Libanese pond.
Door hun vroegere relaties met de
olielanden hebben de banken kunnen
profiteren van de nieuwe golf van olie
inkomsten sinds 1974.
Vanaf 1977 heeft het bankwezen ove
rigens deels als gevolg van de deprecia
tie van het Libanese pond - het balans
totaal van vóór de oorlog overschreden:
eind 1978 bedroeg het meer dan 1 7 mil
jard Libanese ponden (1114 miljard in
1974), waarvan 214 miljard voor reke
ning van niet-ingezetenen. De uitgewe
ken bankdeposito's zijn weer terugge
komen. Intussen komen ook steeds
meer buitenlanders terug. De wet die
het verlenen van nieuwe bankvergun-
ningen verbood, werd niet hernieuwd.
In april 1978 werd zelfs aan twee nieu
we banken een vergunning verleend: de
International Commerce Bank en de
Universal Bank. Het bankwezen lijkt een
nieuwe weg te willen inslaan, nadat in
april 1977 de wet op de vrije bankzone
van kracht is geworden. Behalve in de
sector van de handelstransacties probe
ren de banken nu ook in de 'off-shore'
sector te opereren. Volgens de Bank
Foto's links en boven: zeer recente
straatbeelden uit Beiroet. Foto onder:
de 'Rue des Banques', de scheidslijn
tussen Oost- (christenen) en West-
Beiroet (moslims), die de financiële
verkeersader van Libanon is.
voor Internationale Betalingen ('BIS')
bedroegen de verplichtingen van de
westerse banken eind 1978 ten opzichte
van dit 'off-shore' centrum ongeveer
414 miljard, terwijl hun activa bij de Li
banese banken slechts 760 miljoen
beliepen.
Ondanks deze nieuwe inspanning blijft
het de vraag, of het Libanese bankwe
zen het vertrouwen kan terugwinnen
dat het vóór de oorlog genoot, waar
door het land weer het bancaire en fi
nanciële centrum van het Midden-Oos
ten kan worden. In eerste instantie is
men geneigd hierop ontkennend te ant
woorden. De spanningen zijn nog
steeds niet geweken. Maar hoewel de
financiële situatie nog geen algeheel
vertrouwen inboezemt, zijn er toch gun
stige tekenen waar te nemen. Zoals
reeds gezegd, heeft het bankwezen het
balanstotaal van vóór de oorlog ruim
schoots overschreden. De goud- en de
viezenreserves van Libanon waren eind
1978, vergeleken bij 1974, met 50 ge
stegen. In de hevigste dagen van de
oorlog, in 1976, bedroeg de buitenland
se schuld nog geen 40 miljoen. Het Li
banese pond is weliswaar in waarde ge
daald, maar niet sterker dan vele andere
valuta's. In 1978 is Libanon zelfs voor de
eerste keer op de eurodollarmarkt ver
schenen met een syndicaatslening van
150 miljoen.
Overigens kunnen de externe factoren
die Libanon in de vóóroorlogse periode
tot het financiële en zakencentrum van
het Midden-Oosten hebben gemaakt,
weer van invloed worden, wanneer de
binnenlandse situatie zich normaliseert.
De heropening van het Suezkanaal zal
niet concurrerend maar veeleer aanvul
lend werken. Bovendien is er een ande
re gunstige ontwikkeling gaande door
het - zij het betwiste - vredesakkoord
tussen Israël en Egypte.
Ondanks deze hoopvolle ontwikkelingen
blijft het huidige beeld over Libanon
somber, omdat een financiële verbete
ring twijfelachtig lijkt zonder politieke
stabiliteit, waardoor het vertrouwen van
het buitenland in Libanon als bancair
centrum herwonnen zou kunnen wor
den.