libanon
naliteiten zijn in grote getale verte
genwoordigd en hebben de zorg voor
het onderwijs - ieder in de eigen moe
dertaal - aan de in Libanon wonende
buitenlanders.
Al die elementen hebben van Libanon
een centrum gemaakt, waarvan de ver
schillende facetten aan praktisch alle
behoeften van buitenlandse maatschap
pijen en hun kaderpersoneel voldeden.
In de wedloop om het Midden-Oosten
werden buitenlandse banken, naast de
reeds eerder genoemde, om twee aan
vullende redenen aangetrokken tot Li
banon:
De bankwetgeving legt geen enke
le beperking op aan deviezenoverma-
kingen van en naar het buitenland.
Zelfs gedurende de vijf oorlogsjaren is
hierin geen verandering gekomen.
Verder is het bankgeheim vergelijk
baar met het Zwitserse systeem.
In 1973/74 verwachtte men in
bankkringen dat de Libanese banken
zouden gaan functioneren als door-
sluiskanaal voor het nieuwe oliefor
tuin.
De belangstelling die buitenlandse ban
ken omstreeks 1973/74 toonden voor
vestiging in Beiroet was frappant. De
ene delegatie volgde na de andere. Ze
stuitten echter op de wet van 1966 die
toewijzing van nieuwe bankvergunnin-
gen verbood. Deze wet zou in 1976 aflo
pen, maar niemand kon voorzien, of de
wet verlengd zou worden of dat de
bankvergunningen zouden worden vrij
gegeven. Er moest trouwens snel ge
handeld worden. Twee mogelijkheden
dienden zich aan:
Opening van een vertegenwoordi
gingskantoor van waaruit men een di
rect overzicht op de regio had.
Het aantal vertegenwoordigingskan
toren steeg in één jaar van 12 tot 72.
Een vestigingsvergunning voor een re-
presentative-office werd zonder be
perking verleend, maar het kantoor
kreeg geen toestemming een kas te
openen of geld in deposito te nemen.
Het opkopen van een bestaande
bankvergunning. Onder de 78 geregi
streerde banken waren er vele van
kleine omvang die eventueel wel af
stand van hun vergunning wilden
doen.
Wat het laatste betreft, leidde het spel
van bieden en overbieden al gauw tot
een hoogtepunt. Volgens niet bevestig
de berichten was het record een ver
koopprijs voor zo'n vergunning van 12
miljoen Libanese Ponden f 14 mil
joen). En dan te bedenken dat zonder de
genoemde prohibitieve wetgeving een
bankvergunning slechts een onbedui
dend bedrag kostte.
Wie kon toen geloven dat de 'boom'
weldra tot stilstand zou worden ge
bracht?
Op 13 april 1975 brak de oorlog uit. Veel
vertegenwoordigingskantoren werden
geplunderd. De kluizen en nachtsafes
van enkele handelsbanken werden to
taal leeggeroofd. De buit was aanzien
lijk.
Een grote verwarring ontstond onder de
bankiers. Zij verlieten het land op zoek
naar een vervanging voor Beiroet. Som
migen verkozen een andere stad in het
Midden-Oosten (Bahrein, Amman, Cairo
of Athene), terwijl anderen naar hun va
derland terugkeerden. Toch waren er
velen die wachtten (en waarschijnlijk
nog wachten) op terugkeer van de rust
in Beiroet, om daar weer naar toe te
gaan.
Het waren vooral de 'representatives'
die vertrokken. De 'full branches' heb
ben hun kas slechts gesloten in de he
vigste oorlogsdagen. Zodoende zijn de
bancaire transacties steeds blijven
doorgaan net als vóór de vijandelijkhe
den. Er moet nu echter wel meer con
tant betaald worden en de hoogte van
de binnenlandse kredietverlening is be
perkt.
Al heel gauw gingen de banken, gele
gen aan de financiële verkeersader, de
beroemde 'Rue des Banques' - de hui
dige scheidslijn tussen Oost- (Christe
nen) en West-Beiroet (Moslims) - nieu
we bijkantoren openen 110), ieder in
het kamp waartoe zij sociaal-politiek
gezien behoorden. Op deze manier werd
de bancaire functie op het gehele Liba
nese grondgebied en met het buiten
land in stand gehouden. Mensen die ver
van de steden wonen, konden hun geld
zaken natuurlijk wel steeds moeilijker
afhandelen.
Het is voor velen misschien verrassend
te vernemen dat het bankwezen zich
ondanks de oorlog goed heeft weten te
handhaven. Aangezien alle economi
sche sectoren zwaar getroffen waren,
gepaard gaande met een vlucht van
toevertrouwde gelden naar het buiten-