is beleggen in onroerend goed nog interessant? Onroerend-goedbeleggingen spreken duidelijk tot de verbeelding. De, mede door de opgetreden waardestijging, niet zelden tot aanzienlijke hoogte gestegen totaalrendementen op de in vastgoed geïnvesteerde vermogens, hebben daaraan een belangrijke bijdrage geleverd. Konden de jaren zeventig nog in een vrij sterke mate tot deze verbeelding bijdragen, het komende decennium lijkt in dat opzicht wat minder perspectief te bieden. Relatief aantrekkelijke mogelijkheden zullen echter nog wel gevonden kunnen worden en wel met name in de kantoren- en winkelsector. De onroerend-goedmarkt en haar deelmarkten De op de vastgoedmarkt verhandelde objecten kunnen worden onderverdeeld in een tweetal categorieën, te weten commercieel en niet-commercieel onroerend goed. De eerstgenoemde groep omvat kantoren, winkels en bedrijfsruimten, terwijl de laatstgenoemde categorie uit woningen bestaat. Het ligt in de bedoeling de vastgoedbeleggingsmogelijkheden vanuit de optiek van de grotere (institutionele) belegger te belichten. Aangezien voor deze groep het beleggen in woningen sinds het midden van de zeventiger jaren minder interessant geworden is, blijven de beschouwingen hier beperkt tot het commerciële onroerend goed. Commercieel onroerend goed vertoont een duidelijk hybride karakter, veroorzaakt door het feit dat het enerzijds fungeert als beleggingsobject en anderzijds als produktiemiddel. Dit maakt het om analytische redenen zinvol de vastgoedmarkt onder te verdelen in twee deelmarkten en wel in de beleggingsmarkt en de verhuurmarkt. In werkelijkheid zijn beide deelmarkten minder goed van elkaar te onderscheiden. Zo wordt het op een vastgoedbelegging te realiseren totaalrendement, dat is opgebouwd uit het directe- of huurrendement en het indirecte- of waardestijgingsrendement, verkregen uit een samenspel van ontwikkelingen op zowel de verhuur- als de beleggingsmarkt. Drs. W. van Heerdt Studiedienst Ten einde het totaalrendement te optimaliseren, is een actief en dynamisch portefeuillebeheer noodzakelijk. Dit beheer wordt echter niet alleen gecompliceerd door een veelheid van factoren die beïnvloedend werken, maar tevens door het feit dat de onroerend goedmarkt eigenlijk een regionaal of plaatselijk gebeuren is, waardoor een totaalbeeld moeilijk verkregen kan worden. Het is daarom in feite noodzakelijk gebruik te kunnen maken van een staf van onroerend-goed- deskundigen. Deze deskundigen dienen daarbij ook nog te beschikken over een professionele kennis en marktbewustheid die buiten het eigenlijke beleggingsdenken liggen. Beleggen in vastgoed vraagt duidelijk meer inzicht en informatie dan het aankopen van bijvoorbeeld een pakket Staatsobligaties. De extra inspanning en het, in vergelijking met sommige andere beleggingsmogelijkheden, aanwezige extra risico werden en worden echter wel beloond, zoals uit het onderstaande overzicht van de ontwikkelingen op de Nederlandse verhuur- en beleggingsmarkt kan blijken. De verhuurmarkt De verhuurmarkt wordt opgesplitst in de kantoren-, winkel- en bedrijfsruimtensector. Kantoren. Rond het begin van de jaren zeventig maakte het, door de toegenomen ontwikkeling van nieuwe projecten, verruimde aanbod de factor relatieve schaarste van minder belang dan voorheen. Enige jaren later was zelfs sprake van een overaanbod toen het bedrijfsleven zich nogal terughoudend op de verhuurmarkt opstelde. Hierdoor bleef de stijging van de aanvangs- en markthuren achter bij de bouwkostentoename wat tot een vertraging in de ontwikkeling van nieuwe projecten leidde. Dit laatste is de oorzaak van een momenteel in de richting van een evenwichtiger verhouding tussen vraag en aanbod gaande beweging. In enkele gebieden lijkt een zekere aanbodkrapte in de eerstkomende jaren aannemelijk. Dit alles biedt vooruitzichten op aantrekkelijke huren. In een wat later stadium kan een huurdrukkende werking worden verwacht van de momenteel in vrij ruime mate op stapel staande nieuwe projecten. De WIR kan eveneens tot een druk op de huren leiden. Het is namelijk aannemelijk dat deze regeling een, zij het voor de kantorensector relatief gematigde, verschuiving in de belangstelling bij de gebruikers van huren naar kopen zal veroorzaken. Winkels. In de winkelsector is het schaarste-element steeds van belang gebleven. Dit verleende aan de markt een willig karakter wat zijn invloed op de huurprijsontwikkeling niet heeft gemist. De huren stegen dan ook sterk tot zeer sterk. Het laatste was met name het geval op toplocaties in de grote steden alwaar het huurplafond zo langzamerhand lijkt te zijn bereikt. Doorgaande huurstijgingen kunnen daar namelijk de bedrijfsuitoefening in gevaar gaan brengen en tot een nauwelijks aanvaardbare verschraling van het branchepatroon in winkelstraat of winkelcentrum leiden. In vergelijking met de jaren zeventig moet voor de komende jaren met een over het geheel genomen wat gematigder huurontwikkeling rekening worden gehouden. Hiervoor zijn, naast het reeds genoemde bereiken van het huurplafond op een aantal locaties, de volgende oorzaken aan te geven: - een afzwakkende groei van de consumptieve bestedingen; - de WIR-invloed die, wat sterker dan in de kantorensector, bij de gebruikers een grotere belangstelling dan voorheen voor kopen in plaats van huren zal bewerkstelligen. Bedrijfsruimten. Dit, produktie- en distributieruimten omvattende, onderdeel van de markt is van de besproken sectoren het meest gevoelig voor het economische klimaat. De matige ontwikkeling op dit terrein in de afgelopen jaren is dan ook van invloed geweest op het vraagverloop naar deze objecten. Dit geplaatst tegenover een, met name buiten de Randstad, in de periode 1977-1978 nogal sterk vergroot aanbod heeft de laatste jaren tot een

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1980 | | pagina 30