15 over de mate van monetaire financie ring door de overheid en het financiële verkeer met het buitenland, de ruimte voor liquiditeitscreatie door het bank wezen als restpost vastligt, Is de over heid nogal sterk aangewezen op mone taire financiering, zoals de laatste jaren en ook in 1980 het geval is, dan dient ter compensatie hiervoor op de krediet verlening aan de particuliere sector te worden besnoeid. De financieringspro blemen van de overheid worden met andere woorden afgewenteld op de par ticuliere sector. Dit komt vooral tot uit drukking in het rentepeil dat hoog bleef ondanks de in de afgelopen jaren be langrijk teruggelopen inflatie. Gegeven het verband tussen rente en inflatie zou een substantiële daling van de rente voor de hand hebben gelegen. Doordat deze uitbleef, liep de reële rente op de kapitaalmarkt op van -1,5 in 1975 tot 5 in 1979. Hierin vinden we vooral de weerslag van het sterk concurrerend be roep op de kapitaalmarkt van de over heid en het bankwezen: van de overheid om het financieringstekort zoveel mo gelijk neutraal te dekken en van het bankwezen om zoveel mogelijk extra kredietruimte te creëren boven de toe gestane expansie gerelateerd aan het basisbedrag (totale uitstaande krediet bedrag minus het bestand aan lange middelen in de uitgangssituatie). Paardemiddel? In een rede voor de ledenvergadering van het NCW op 31 oktober jl. stelde de president van De Nederlandsche Bank doelend op de loonpolitiek, de over heidsfinanciën en de monetaire politiek dat 'als er iets ernstig mis is men beter met alle drie de instrumenten kan cor rigeren dan eenzijdig te vertrouwen op een van de instrumenten. Al was het al leen maar omdat men in dit geval een De Nederlandsche Bank is de sluiswachter van de stroom nationale geldmiddelen. In die functie voert ze momenteel een vrij strenge beperking van de stroom kredieten door. overdosis moet gebruiken - het paarde- middeleffect'. Hij voegde daar even verder aan toe dat 'De Nederlandsche Bank door haar mo netaire beleid niet zal bijdragen tot het scheppen van nominale ruimte voor loonstijgingen, noch tot een versnelling van de inflatiegraad ten opzichte van het peil dat wij in 1979 gelukkig hebben

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1980 | | pagina 15