wob Ten einde de rentemarge voor de ban ken veilig te stellen, moesten de tarie ven voor kredieten in rekening-courant tot recordhoogte worden opgetrokken en ontkwamen ook de leningtarieven niet aan opwaartse aanpassingen. Men kan zich afvragen of die rentemarge niet deels ook beschermd had kunnen wor den door geringere aanpassingen in de spaartarieven. De te dien aanzien genomen besluiten zijn evenwel op goede gronden geba seerd: a de debet- en creditrentetarieven die nen zodanig op de marktverhoudingen te zijn afgestemd, dat zoveel mogelijk evenwicht tussen middelen en uitzettin gen is gewaarborgd, en b zeker ook de kleinere spaarders, die doorgaans over weinig alternatieve be leggingsmogelijkheden beschikken, hebben recht op een redelijke vergoe ding. ad a Indien de debet- en credittarieven in afwijking van de marktverhoudingen lager worden vastgesteld, zal het resul taat zijn dat de kredietvraag sterker toe neemt bij een achterblijvende middelen ontwikkeling. Zeker in het licht van de huidige liquiditeitsverhoudingen en de kredietrestrictie is dit geen goede zaak. ad b Indien we de afgenomen inflatie in aanmerking nemen, kan worden gecon stateerd dat de spaarders de laatste ja ren geleidelijk beter aan hun trekken zijn gekomen. Dan nog echter is een laagste spaarrente van 5 bij een inflatie, die ongeveer op hetzelfde niveau ligt, be paald niet excessief. Te wensen ware dat in de toekomst én de inflatie én de rente hand in hand zou den teruglopen. Zo lang echter de infla- tiebestrijding overwegend langs mone taire weg geschiedt, is het niet waar schijnlijk dat dit gauw zal gebeuren. Perspectieven in die richting ontstaan pas wanneer naast de inzet van mone taire instrumenten een drastische in krimping van het financieringstekort van de overheid tot stand wordt gebracht en de loonontwikkeling meer in de pas gaat lopen met de verbetering van de arbeidsproduktiviteit. TERUGBLIK OP FUSIE-ACTIVITEIT Waard om hier even te memoreren: onlangs is bij de centrale bank de Activi teit Fusiezaken opgeheven. Daarmee verdwijnt een naam waar enkele hon derden banken in hun eigen fusieverle den zeer vertrouwd mee zijn geraakt; een naam ook die, als zij de historie in gaat, daaruit steeds weer zal opduiken, wanneer maar de gevolgen van de grote fusie tussen de beide vroegere centrale banken ter sprake zullen komen, vervolg op pagina 6 Toen mij door de voorzitter van de Hoofddirectie werd gevraagd om weer eens deze kolom te schrijven, omdat hij daartoe verhinderd was vanwege een korte vakantie, besefte ik niet dat ik daarmee in een valkuil dreigde te stap pen. Nu op een van de allerlaatste da gen van de jaren zeventig word ik in eens gewaar, dat dit niet zomaar een bestuurlijk woordje kan zijn. Ook ik word de laatste weken meegesleurd in de maalstroom van woorden, waarin het afgelopen decennium wordt geana lyseerd en gekarakteriseerd en de din gen in de jaren tachtig worden voor speld en ook ik ben nu door de koorts van analyse en voorspelling bevangen. Maar wat moet ik toevoegen aan dat wat cultuurhistorische, economische, politieke en sociale analisten en koffie dikkijkers hebben gezegd? Daarbij komt nog, dat 1980 zelf voor mij een bijzon der jaar is, omdat ik dan zal terugtreden uit de dienst van de organisatie. Maar, afscheid nemen wil en kan ik nu nog he lemaal niet. Ik wil mijn bespiegelings- kruit droog houden tot het moment daar is. Dit alles in aanmerking nemende, wil ik mij in dit sombere jaargetijde, waarin de natuur verstild is en de winter schuchte re pogingen doet om binnen te dringen, houden bij een wat losvaste mijmering die ik wel kwijt wil. In dit blad wordt door een man, die het strategische beleid van onze organisatie voorbereidt, op de door hemzelf gestel de vraag of de banken 1984 wel halen, positief geantwoord. Zij het onder be paalde voorwaarden. Ik ben het met hem eens als hij stelt, dat de toekomst voor de banken en dus ook voor onze organisatie niet meer zo gemakkelijk zal zijn als dat zo'n twintig jaar geleden het geval was. De eisen die aan het management en aan de medewerkers van de banken worden gesteld, klimmen van jaar tot jaar. Dat zijn niet alleen eisen van vak bekwaamheid en van inzicht, maar ook en in toenemende mate eisen van soci ale vaardigheid en intelligentie, van aanpassingsvaardigheid aan verande ringsprocessen, van nieuwe vormen van leidinggeven, van inspraak in werk en beleid. Dit heeft ons allen doen inzien, dat de noodzaak van 'permanente educatie' ook onze bankgebouwen is binnenge slopen. Permanente opleiding van onze mensen in alle mogelijke ook nieuwe) vaardigheden is het plechtanker waar voor onze 'Rabomammoettanker', die ik in deze kolommen al eens eerder ten to nele voerde, in de jaren vóór ons moet gaan liggen. Het is niet toevallig, dat onze lokale banken en ook de centrale bank in de onlangs vastgestelde beleidsvoorne mens het opleidingsaspect steeds meer centraal zijn gaan stellen. In de komen de jaren zie ik deze tendens nog sterker worden. In onze huidige maatschappijvorm is de concurrentie een van de hoofdmotoren, die het ruimteschip van de westerse landen in de goede baan houdt. Banken nemen in dit spanningsveld van de onderlinge concurrentie een bijzon dere plaats in. Vernieuwingen en veran deringen in produkten en diensten van de één vinden onmiddellijk navolging door de concurrentie. Onze marketingmensen zeggen, dat in het bankwezen een zeer sterk 'me-too' verschijnsel heerst: wat wij vandaag doen, doen de anderen morgen! In an dere bedrijfstakken geldt dat ook wel, maar in minder sterke mate. Daar sle pen ondernemingen die met nieuwighe den komen, geruime tijd een premie in de wacht, omdat hun produkten niet zo snel of zelfs helemaal niet worden ge ïmiteerd. Daar speelt ook het, bij het bankwezen onbekende, octrooirecht een beschermende rol. Eigenlijk zouden de banken het dus alle maal even goed of even slecht moeten doen. Men behoeft echter niet eens zo heel wakker te zijn om te zien, dat dit niet zo is. Banken kunnen in perioden sterk verschillen in 'performance'. Daarvoor zijn meer verklaringen. Ik ge loof echter, dat een en ander uiteindelijk is terug te voeren op verschil in kwaliteit van de mensen die daar werken. Ik maak daarbij geen onderscheid tussen top, leidinggevend en uitvoerend perso neel. Kwaliteit in vakkennis, in leiding geven, in uitvoering, in omgang met mensen,' met eigen mensen binnen de bank, maar ook met cliënten en met toekomstige cliënten. De waarborg om het op lange termijn 'beter te doen' dan de concurrentie ligt natuurlijk besloten in de eisen die moe ten worden gesteld aan nieuwe mensen die in dienst treden. Maar nieuwe men sen zijn op korte termijn op het totale personeelsbestand altijd marginaal in aantal. Ook zij die al jarenlang hun beste krachten aan de organisatie geven moe ten kwalitatief 'bijblijven Dit is een eis van de eerste orde. Het is immers geen vraag meer waarop de concurrentie zich steeds meer zal toe spitsen. Deze zal worden gestreden op het veld van de kwaliteit van de mede werkers. Met deze stelling wordt het as pect van de opleiding een uitdaging en komt in een scherp daglicht te staan. De roep die in die richting uit het on langs vastgestelde beleidsplan dat tot 1984 loopt klinkt, zullen wij goed moe ten verstaan en beantwoorden. Dan ha ten wij dat jaartal zeker. En ik denk het hele decennium ook wel F. P. J. Bakx

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1980 | | pagina 3