hoog, hoger, hoogst
de overtreffende trap in het internationale renteverloop 1979
'Een aanpassing aan de hoge rentetarieven op de binnenlandse geldmarkt, die de
weerslag hebben ondervonden van de sterke internationale rentestijging.'
Zo luidde de verklaring, waarmee De Nederlandsche Bank in november van
het vorig jaar de tweede wijziging van haar rentetarieven in één maand en
de vijfde in 1979 toelichtte. Het officiële disconto, het promessedisconto
en de voorschotrente werden met 1 verhoogd tot respectievelijk 9,5, 11
en 10,5%; tarieven, die aan het begin van 1979 in dezelfde volgorde 6,5,
7,5 en 7 bedroegen.
Hieruit blijkt dat in elf maanden het offi
ciële renteniveau met minstens 3 op
liep, hetgeen evenveel was als in de
twee voorafgaande jaren te zamen.
Wordt vervolgens de ontstane rentestij
ging afgezet tegen de ontwikkeling van
het inflatiecijfer, dat vanaf het begin van
1979 op jaarbasis steeg van 4,1 tot
4,3%, dan komt daar een forse reële
rentestijging uit te voorschijn, die op de
geld- en kapitaalmarkt, zoals begrijpe
lijk, van nog grotere omvang is geweest.
Een dergelijke situatie is slechts in ge
ringe mate te verklaren vanuit het hui
dige binnenlandse economische beeld
en moet derhalve grotendeels worden
toegeschreven aan buitenlandse invloe
den.
Buitenlandse invloeden
Nadat begin november 1979 door De
Nederlandsche Bank (DNB) werd beslo
ten de vierde Westduitse discontover
hoging van dat jaar prompt te volgen,
bleek het Nederlandse renteniveau als
nog te onaantrekkelijk om de voor be
legging in aanmerking komende gelden
in guldens vast te houden. De belang
stelling voor de Duitse mark bleef gro
ter. Dit resulteerde in een aanbodover
schot van guldens en zo'n hoge DM/gul-
denkoers, dat De Nederlandsche Bank
overeenkomstig de afspraak binnen het
Europese Monetaire Stelsel werd ge
noodzaakt om op de valutamarkt in te
grijpen door verkoop van dollars en
marken. Dergelijke transacties vonden
in de maanden september tot en met
november herhaalde malen plaats en
hadden tot gevolg dat per saldo voor
circa 700 miljoen van de binnenlandse
geldmarktruimte werd afgeknabbeld.
Naast oorzaken van meer structurele
OU binnenlandse aard vormden deze valu-
J. J. van Antwerpen
Studiedienst
centrale bank
taverkopen vanuit de officiële reserves
de voornaamste achtergrond voor de
toenemend verkrappende geldmarkt en
het daaruit voortkomende hoge rente
peil. Bij het vaststellen hiervan rijst
ogenblikkelijk de vraag of de geringe
belangstelling te verklaren valt uit een
opvallend zwakke gesteldheid van de
Nederlandse economie. Dit lijkt nauwe
lijks het geval. Er zijn weliswaar diverse
zwakke plekken aan te geven zoals het
grote overheidstekort en een oneven
wichtige betalingsbalansontwikkeling,
doch hiertegenover staan het in waarde
stijgende aardgasbezit en een relatief
geringe inflatievoet.
Van wezenlijke betekenis zijn echter een
aantal ontwikkelingen, waarvan de ba
sis met name werd gelegd door de hoge
betalingsbalanstekorten van de Ver
enigde Staten in de zestiger jaren en die
zich in toenemende mate zijn gaan ma
nifesteren sedert het loslaten van het
vaste wisselkoerssysteem in 1970 en de
eerste omvangrijke olieprijsstijgingen in
1973. Binnen deze ontwikkelingen teke
nen zich drie zaken af die verreweg het
meest bepalend zijn, namelijk:
- het beperken van de uitbreiding van
de geldhoeveelheid
- het toenemend verzet tegen de
waardevermindering van de valuta's:
- het slinkende vertrouwen in de dol
lar en de daaruit voortvloeiende vraag
naar vervangende harde valuta.
Beperken van de geldhoeveelheid
Nadat de eerste stormen rond de olie
prijsstijgingen van 1973 waren geluwd
en de economie van de industrielanden
werd belast met een gemiddelde prijs
stijging, die ultimo 1974 tegen de 1 5
beliep, trad een periode in die voorna
melijk in het teken stond van verbete
ring van de werkgelegenheid door con
juncturele wederopbouw. Hieraan werd
in belangrijke mate steun verleend door
de overheden via stimulerende maatre
gelen, met groeiende overheidstekorten
als gevolg.
Vanzelfsprekend werd ook een plaats
ingeruimd voor de inflatiebestrijding, die
echter slechts in een klein aantal landen
zoals West-Duitsland, Japan, Zwitser
land, Oostenrijk, België en Nederland
vruchten afwierp.
Toen het er eind 1978 naar uitzag dat
het inflatieverschijnsel over een breder
front kon worden 'afgebouwd' bij een
zich gelijktijdig redelijk verbeterend in
ternationaal conjunctuurklimaat, bleek
een toenemende vraag naar grondstof
fen opnieuw tot stijgende prijzen aanlei
ding te geven.
Tezelfdertijd kwam ook de dollar onder
verhoogde druk, hetgeen voor een aan
tal Europese centrale banken reden was
om tot grote dollaraankopen over te
gaan. Dat bracht uitbreiding van de
geldhoeveelheid c.q. versnelling van de
inflatie met zich mee. Dit beeld voltrok
zich met name in West-Duitsland en
Zwitserland. Hiertegen werden in de
daarop volgende periode vanuit twee
belangrijke invalshoeken maatregelen
genomen om de gevolgen ervan zoveel
mogelijk te onderdrukken. Enerzijds
werd door de Verenigde Staten een
pakket steunmaatregelen voor de dollar
opgezet met medewerking van West-
Duitsland, Japan en Zwitserland, waar
bij onder meer het Amerikaanse discon
to met 1 werd opgetrokken tot 9,5
Dat had een herstel van de dollar tot ge-