aanbod niet goed op elkaar zijn afge stemd, in de huidige situatie vooral het gevolg zijn van veranderingen in de vraagomvang. Daarbij dient onder scheid gemaakt te worden tussen po tentiële en effectieve vragers. De eerste groep bestaat uit mensen die willen, maar misschien niet kunnen kopen. De tweede groep uit personen, die zowel willen, als kunnen kopen. De woningprijsexplosie Toegerust met het in het bovenstaande weergegeven 'gereedschap', is het mo gelijk allereerst te proberen de woning prijsexplosie van de jaren 1976/1977 te verklaren. Vanaf het midden van de jaren zestig tot aan medio de jaren zeventig namen de woningprijzen met gemiddeld 10% per jaar toe, terwijl de bouwkostenstijging op gemiddeld 9 per jaar uitkwam. De prijsstijging is in dat tijdvak dus voorna melijk autonoom geweest. In 1976 en 1977 kwam tegenover een min of meer gelijkgebleven aanbod een sterk toegenomen aantal effectieve ko pers te staan met als gevolg een duide lijk onevenwichtige prijsbeweging. Dit laatste blijkt uit de in die periode opge treden woningprijs- en bouwkostenstij ging van respectievelijk 31 en 8 per jaar. De vraag is nu waardoor er zoveel meer effectieve kopers in de markt kwamen. Dit zou als volgt kunnen worden ver klaard. In de jaren vlak voor 1976/1977 stegen de inflatiepercentages en daarmee de inflatieverwachtingen. Omdat de bouw kostenstijging meestal boven de stijging van het algemene prijspeil ligt, werden de vooruitzichten op een toenemende autonome prijsstijging van woningen en op grond daarvan de verwachtingen in zake vermogensvorming en/of bescher ming gunstiger. Een aanzienlijke toena me van het aantal potentiële kopers is daardoor aannemelijk. Een groot gedeelte van het aantal po tentiële kopers kon om de volgende re denen ook effectieve koper worden. Doordat de inkomens gemiddeld sterker gestegen waren dan de woningprijzen, daalde de woningprijs/inkomen verhou ding van 3,68 in 1965 naar2,85 in 1975. De aldus ontstane ruimte gekoppeld aan verruimde hypothecaire financie ringsmogelijkheden, onder meer ont staan vanwege gemeentegaranties en op optimistische inkomensgroeiver wachtingen afgestemde hypotheekvor- men, creëerden een stuk koopkracht dat zich nu op de koopwoningmarkt richtte. In deze markt begon steeds meer, zoals in iedere haussemarkt, een gunstig psy chologisch klimaat te heersen waarbij de koopbeslissingen in een nu-of-nooit stemming werden genomen. Dat door het gecombineerde effect van woningprijs-, inkomens- en hypotheek renteverloop de woonlasten medio 1977 inmiddels al fors waren gestegen, vormde nog geen rem op het marktge- beuren. Immers de hoge inflatie leidde via de automatische prijscompensatie tot aanzienlijke nominale inkomensstij gingen waarbij de hoge aanvangswoon- last binnen enkele jaren tot veel gerin gere proporties zou kunnen worden te ruggebracht. De kopers bleven dus in de markt en zorgden zo voor voldoende vraag om de prijzen verder te laten doorstijgen. De omslag in het prijsverloop Medio 1978 begon zich echter een ken- gen in de voorafgaande twee jaren er vermoedelijk toe hebben bijgedragen dat men, ondanks of juist dank zij de verminderde inflatieverwachtingen, po sitief bleef staan ten opzichte van ver mogensvorming en/of -bescherming via het aankopen van een woning. Het lijkt daarom redelijk te veronderstel len dat het aantal potentiële kopers nauwelijks of in het geheel geen afname vertoonde. De omvang van het effectieve kopers bestand vertoonde echter wel een dui delijke daling. Immers, de inkomens groeiverwachtingen waren, mede door de lagere inflatieverwachtingen, inmid dels vrijwel gehalveerd, waardoor de tering af te tekenen die erin resulteerde dat de prijzen zich vanaf dat moment in een neerwaartse richting gingen bewe gen. De oorzaak hiervan is naar onze mening ook weer grotendeels te herlei den tot ontwikkelingen, maar nu nega tieve, in het genoemde samenstel van factoren. De inflatiepercentages kwamen, met name in 1978, op een duidelijk lager ni veau te liggen. Dit temperde de inflatie verwachtingen. De bouwkostenstijging handhaafde zich echter op een hoog peil, waardoor een voortgaande autono me prijsstijging van woningen aanne melijk was. Daarnaast zal het psycholo gische effect van de sterke prijsstijgin- reeds genoemde hoge woonlasten in een geheel ander daglicht kwamen te staan. Het zou bij de geldende verhou dingen nu wel eens jaren kunnen gaan duren voordat men weer wat financiële 'lucht' kreeg. Dit gegeven was voor veel kopers een reden om af te haken. Daar naast ging het marktproces minder goed functioneren. Het op steeds grote re schaal gaan invoeren door gemeen ten van vestigingsverordeningen en ver- koopregulerende bedingen vormden in toenemende mate een belemmering voor het soepel op elkaar afstemmen van vraag en aanbod. Ook het, mede door de Hofstra-voorstellen, veranderde psychologische klimaat, waarin niet lan ger een beter-nu-dan-nooit, maar een

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1980 | | pagina 31