ondernemings raadslid en onderneming Mede als gevolg van de uitbreiding van de bevoegdheden neemt het werk van de ondernemingsraad in omvang en belangrijkheid toe. Dit betekent zonder meer dat een groter beroep zal worden gedaan op de inzet van de OR-leden; bovendien zal er meer tijd van deze leden gevraagd worden; deze tijd zal veelal moeten komen uit de tijd die eigenlijk voor hun normale bedrijfsactiviteiten bestemd is. Als gevolg van dit grotere beroep dat gedaan gaat worden, kunnen, gemak kelijker nog dan in de oude situatie toen de OR nog niet 'verzelfstandigd' was, spanningen gaan optreden. Deze spanningen kunnen ontstaan als ge volg van de 'tegenstrijdigheid' van medezeggenschap en ondergeschikt heid. Dit vraagt enige nadere verklaring. Dualistische positie Aan de ene kant moet een OR-lid in dienst zijn van de onderneming van wel ke OR hij deel uitmaakt; hij is derhalve een gewone werknemer die geplaatst is in een gezagsrelatie (een van de essen tiële kenmerken van een arbeidsverhou ding). Aan de andere kant echter is hij lid van een OR en wordt zijn positie in die kwa liteit geregeld via de Wet op de Onder nemingsraden. Hij treedt als zodanig zelfstandig ten op zichte van de ondernemer naar voren en is daarbij niet gebonden aan zijn ge zagsrelatie op grond van zijn arbeids overeenkomst. Het bovenomschreven spanningsveld wordt vaak aangeduid als de 'dualisti sche positie' van een OR-lid. In de praktijk blijkt het zowel voor OR- leden als ook voor werkgevers soms moeilijk om dit rol-onderscheid te ma ken en als zodanig te erkennen. Bescherming door de wetgever Aangezien de wetgever niet voor het goed functioneren van een OR noodza kelijk acht dat OR-leden zich onafhanke lijk ten opzichte van hun werkgever kun nen opstellen, zonder vrees voor 'ver geldingsmaatregelen' heeft hij hen een extra rechtsbescherming gegeven als aanvulling op de gewone arbeidsrechte lijke bescherming van elke werknemer. Als algemeen uitgangspunt is in dit ver band in de wet opgenomen dat de werkgever er voor dient te zorgen dat personeelsleden die staan of gestaan hebben op kandidatenlijsten voor de verkiezing van Ondernemingsraadsle- Mr. J. H. Meijer Arbeidsverhoudingen en overlegzaken den alsmede (ex)leden van een Onder nemingsraad of haar commissies niet mogen worden benadeeld in hun positie binnen het bedrijf. Onder dit begrip 'benadeling in hun po sitie' kunnen zaken worden verstaan als: verslechtering van werkomstandig heden, gedwongen overplaatsing, bena deling in promotiekansen etc. Daarnaast heeft de wetgever een aantal vergaande bepalingen gegeven rond een eventueel ontslag van Onderne mingsraadsleden en leden van Onder- nemingsraadscommissies. Deze beschermende bepalingen bij ont slag gelden echter niet, indien: - de betrokkene schriftelijk toestemt in het ontslag - het om een ontslag op staande voet gaat wegens een daarvoor wettelijk toe gestane reden of een ontslag via de kantonrechter wegens gewichtige rede nen. - de onderneming of een onderdeel daarvan wordt gesloten. Wel dienen uiteraard de andere wette lijke bepalingen in acht te worden geno men. Naast deze wettelijk beschermde rechtspositie bevat de wet een aantal bepalingen die het een Ondernemings raad en haar leden mogelijk moet ma ken om goed te functioneren. In het kader van dit artikel zullen alleen faciliteiten aan de orde komen die met name betrekking hebben op het indivi duele Ondernemingsraadslid. Tijdsbeslag In zijn algemeenheid vraagt het onder nemingsraadswerk veel tijd van de ge kozen leden. Allereerst moeten zij leren meedenken en mee-oordelen over zaken die de ge hele onderneming en het algemene be drijfsbeleid betreffen; terreinen met complexe problematieken, die meestal buiten hun eigen werkgebied liggen. Daarnaast moeten zij leren ontdekken hoe de belangen van de werknemers in relatie staan tot de ondernemingsbelan- gen en moeten zij trachten om contac- ten te leggen en vooral te houden met degenen die zij vertegenwoordigen (de 'achterban'). Bovendien moet een Ondernemings- raad, vooral in het begin van de zittings periode, nog leren te functioneren als groep, hetgeen niet altijd even soepel verloopt. Met het oog op de behoefte aan tijd is artikel 18, lid 1 WOR tot stand gekomen. In dit artikel wordt bepaald dat de On dernemingsraad met de ondernemer tot een afspraak moet komen over het aan tal werkuren dat besteed kan worden aan het plegen van onderling overleg tussen de Ondernemingsraadsleden als mede aan de raadpleging van andere al dan niet in de onderneming werkzame personen/deskundigen. Vanzelfsprekend hangt het tijdsbeslag nauw samen met onder meer de be- drijfsgrootte en de binnen het bedrijf aanwezige problematiek. Op basis van opgedane ervaringen kan echter gesteld worden dat, bij normale omstandigheden gemiddeld 3-6 uur (per man per maand) voor overleg nodig zal zijn. (Indien de Bedrijfscommissie* op dit punt om een oordeel wordt ge vraagd is zij wettelijk gebonden aan een minimum van 60 uur, per man per jaar). Bedacht moet worden dat het hier uit sluitend gaat om de tijd voor informeel overleg; daarnaast zal dan tijd nodig zijn voor de formele Ondernemingsraads vergadering en Ondernemingsraads- Bedrijfscommissie: door de SER, per bedrijfstak, ingestelde commissies die belast zijn met veelal toezichthoudende en bemiddelende taken rond het onder- nemingsraadsgebeuren in de bedrijfs tak. Zij bestaan uit vertegenwoordigers van vakbonden en werkgeversorganisa ties welke groeperingen evenveel zetels hebben.

blad 'Rabobank' | 1980 | | pagina 28