fundamenten perspectief zelfstandigheid in de relatie tot hun le den. Als er één coöperatie is, die niet het verwijt gemaakt kan worden dat de relatie met het lid en de cliënt in de grootschaligheid ten onder gegaan is, dan is het wel onze organisatie! Andere grote coöperaties hebben het daar veel moeilijker mee. Waar vroeger 50 of 70 zelfstandige coöperatieve zuivelfabrie ken waren, zie je nu dikwijls één grote coöperatie. Ook in de suiker- en aardap pelmeelfabrieken is in feite de structuur, die er vroeger bestond, verdwenen, en is daarvoor een grote eenheidsorganisa tie in de plaats moeten komen. 'Bij ons echter is de wezenlijke structuur niet veranderd. We hebben nog steeds dezelfde plaatselijke coöperatieve bank, die er 50 jaar geleden ook al was. Hij zal nu wat groter zijn, maar dat is niet fun damenteel. En met die plaatselijke bank heeft het lid ook nu onveranderd van doen. Dat kleinschalige hoort bij ons!' 'In dat beeld passen ook de regiokanto ren, die nu geopend worden. Die moe ten dicht bij de plaatselijke banken staan, een sterke brug tussen deze en de centrale bank. Een mooie en zeer be langrijke taak voor onze mensen werk zaam in de regio's!. De omvang van de werkgelegenheid heeft bij onze organisatie in 1979 geen remmende invloed van de automati sering ondervonden? 'U weet dat we dit jaar ons 25 000ste personeelslid konden binnenhalen. Een getal dat nu aan het eind van het jaar wet dichter bij 25 500 dan bij 25 000 zal liggen. Ik schat dat onze personeels- groei dit jaar tegen de 5% zal zijn. En dat is tegen de achtergrond van wat er landelijk plaatsvindt toch wel opmerke lijk. 'Ik verwacht, dat we nog een paar jaar qua personeelsomvang zullen stijgen, maar hoop inderdaad op een gematig der tempo dan in het verleden, want de factor arbeid wordt in ons kostenpa troon hoe langer hoe belangrijker. Ik heb overigens alle vertrouwen, dat we ook in de toekomst de problemen, die uit de automatisering voortkomen, aan zullen kunnen. Vertrouwen, vooral gezien de kracht waarmee we proberen de gevol gen van die problemen op te vangen. Ik denk aan de zeer belangrijke beslissing, die dit jaar genomen is door onze orga nisatie: het sociale plan inzake automa tisering. 'Mochten bij een plaatselijke bank ooit moeilijkheden met de werkgelegenheid ontstaan, dan hebben onze personeels leden de zekerheid, dat wij hen alterna tieven zullen bieden. Een zeer opmerke lijk stuk, een soort sociaal statuut, dat ons antwoord is op de uitdaging, waar voor we zijn gesteld. Om dat te kunnen verwezenlijken moet er niet alleen een grote samenhang - cohesie - in de organisatie zijn op het moment van de aanvaarding van zo'n plan. De cohesie moet vooral blijken als het plan tot uit voering komt. Daaruit blijkt van hoe groot belang het is dat we naast het fundament van iedere afzonderlijke bank ook een zeer hechte organisatie van ons geheel als fundament voor ons werken zien!' 'Twee fundamenten: klein- en groot schaligheid. Wij komen ze tegen in de maatschappelijke ontwikkeling van onze dagen. We zien dat het eerste toch eigenlijk beter op de maat van de mens gesneden is, de mens die zichzelf wil te rugvinden in zijn werk. Aan de andere kant staat de moderne techniek, die nu eenmaal eist, dat als je ermee aan het werk gaat, je dat grootschalig doet. Die beide 'fundamenten' ontwaar ik in onze organisatie. 'Ook voor het 'wholesale bedrijf is dat belangrijk. De groei van de plaatselijke banken doet hun ook naar de financie ring van deze sector toegroeien. Maar als zo'n financiering de krachten van zo'n bank te boven gaat, zal de centrale bank die kunnen verzorgen - net als vanouds de financiering van de grote coöperaties - of nemen we dat via ons metabedrijf gezamenlijk als centrale bank en lokale bank ter hand. Daar be staat flinke belangstelling voor onder onze banken. Kunnen we ontwikkelingslanden hel pen door deze werkwijze te 'exporte ren', bijvoorbeeld door medewerking aan servicecentra als onlangs door minister De Koning voorgesteld? 'Daar voelen wij wel voor. Wij willen er zeker aan meewerken. Ik weet nog niet of dat het schot in de roos is. Dat moet nog bewezen worden. Het is mijns in ziens niet het enige waaraan we zouden moeten meedoen. Ik geloof aan de di recte betrokkenheid van onze organisa tie in het meehelpen op gang brengen van coöperatieve banken elders. De ser- vice-centra-idee moet ons ruimte laten om die hulp ook rechtstreeks te geven in ontwikkelingslanden. En dan bedoel ik ook met nadruk de niet-commerciële hulp. Het zou goed zijn als we met het oog daarop onze Stichting Steun door Rabobanken nog iets meer zouden ver zelfstandigen dan nu reeds het geval is. De UNICO-Banking-Group ontwik kelt zich goed? 'Ik vind van wel. Twee jaar ben ik voor zitter van het Steering Committee. Ik ben gevraagd het nog een derde jaar te doen. Wij verzorgen ook het secretari aat van de Group, spelen een centrale rol in haar ontwikkeling. Tot dusverre heeft de UNICO beslist aan haar doel stellingen beantwoord. Niet onmogelijk is dat we ook tot gezamenlijke vestigin gen in het buitenland komen, hoewel we dat voorlopig voorzichtig benaderen. In Belgrado op de Wereldbank-confe rentie hebben we als het ware ons visi tekaartje aan de financiële wereld gege ven. Ik heb achteraf gemerkt, dat dat echt de aandacht trok. De UNICO is op weg een bekend begrip in de financiële wereld te worden. Gaan we nu, met eigen vestigingen in New York en Frankfort, op eigen houtje door, naast of los van de UNICO? 'Die vraag roept een tegenstelling op, die er niet is. De UNICO is nooit bedoeld om uiteindelijk tot een soort fusie van de nationale partner-banken te komen. We willen in de UNICO elkaar helpen in het bancaire vlak, in de ontwikkeling van het buitenlands bedrijf. Allereerst door onze bankzaken zoveel mogelijk over de partners te spelen en verder ook door op wezenlijke punten gezamenlijk op te treden. Dat werkt goed, het is een soepele formule. Die staat ook niet in de weg aan de eigen, internationale ont wikkeling van elke bank afzonderlijk. Op een gegeven ogenblik zouden er natuur lijk frictiepunten kunnen komen, maar dat zullen we dan wel in goede geest proberen op te lossen. Er is in toene mende mate een soort 'UNICO-spirit' aan het groeien, zeker bij de leidingge venden, die zich verantwoordelijk heb ben gesteld om die samenwerking van de grond te tillen. Sommige van onze banken zullen misschien wel eens denken: ze doen maar daar in Utrecht - UNICO, bin nenkort Frankfort en New York - maar, wat schieten wij er plaatselijk mee op? 'Ik kan me indenken, dat men plaatselijk wel eens moeite kan hebben alles te volgen. Maar aan de andere kant zou den de banken er veel meer moeite mee hebben als ons buitenlands bedrijf onze huidige cliënten niet adequaat kan be dienen! We krijgen heel wat stimulan sen van de aangesloten banken om de service voor leden en cliënten op te voe ren, speciaal op het punt van de bege leiding van bedrijven in het buitenland. Als het zo is - en dat is het geval - dat de centrale bank de verantwoordelijk heid voor het buitenlands bedrijf moet dragen in onze organisatie, dan moeten we daar ook de instrumenten voor heb ben. Vestigingen in het buitenland zijn bedoeld als instrumenten voor het bin nenlands bedrijf. En niet omgekeerd!' JRH

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1980 | | pagina 10