hoe de zon al veel eerder opging over de vondst Dat 'beleidsgesprek' is een vondst en ons nieu we formulier betreffen de 'twaalfmaands-liquidi- teitsprognose 1980' is het ijsbergtopje van die vondst. Zoiets schreef ik enthousiast toen ik in ons oktobernummer me aan een beschouwing over de 'ins and outs' van onze nu tot volle uitvoering ko mende nieuwe liquidi teitsregeling waagde. De heer C. L. van Niekerk, wijzer dan ik en veel er varener in liquiditeitsza ken - voor zijn pensione ring had hij als onder-di recteur van de centrale bank daar alles mee te maken - wees me er ech ter in een sympathieke brief op, dat die 'vondst' al heel wat ouder zou zijn, dan ik dacht. Hijzelf had immers enige tiental len jaren geleden al de taak gekregen om met de aangesloten banken be- leidsgesprekken te voe ren over hun liquiditeits positie, uitzettingenbe- leid, tijdelijke overbrug gingen, verkoop van ei gen effecten van de ban ken enz. 'In de loop der jaren heb ik tientallen banken uit alle streken van het land ontvangen en altijd naar ik meen - op con structieve wijze bespre kingen gevoerd omtrent het uitzettingsbeleid. De mensen waren zich altijd goed bewust dat ze op de lange duur met betrek king tot de liquiditeit weer in het gareel moes ten lopen, maar gingen met tijdelijke faciliteiten toch dikwijls zeer voldaan huiswaarts. De gesprek ken waren bijna altijd in een zeer goede sfeer. Tot mijn vreugde kon ik dit werk na de fusie door zetten. Ook na de fusie heb ik met veie banken gesprekken gevoerd om trent liquiditeit en uitzet tingsbeleid en nu niet al leen met Utrechtse doch ook met banken uit de Eindhovense stal. Basis was daarbij een door de banken op te stellen li quiditeitsprognose voor de komende twaalf maanden, waarvoor doel matige formulieren ver krijgbaar waren en de laatste jaren tegelijk met de planning-map wer den toegezonden. U ziet, ook wat dat betreft niets nieuws onder de zon. Dank aan de heer Van Niekerk voor zijn vriende lijke terechtwijzing. Hij heeft gelijk, die formulie ren voor liquiditeitsprog nose zijn al sinds 1968 in gebruik en beleidsge- sprekken voerden we al vóór we dat woord daar voor bezigden. Dus toch geen 'vondst'? Eigenlijk niet, maar ik aarzel toch even en heus niet alleen uit zucht naar gelijkhebben. Want ons beleidsge sprek, zoals voorzien in de nieuwe liquiditeitsre geling, zal bewust verder willen gaan dan een ge sprek ad hoe over uitzet tingsbeleid met als enig doel geleidelijk uit con crete liquiditeitsmoeilijk heden te raken. Noem het maar een overleg voor een geïntegreerde aanpak van de proble men en mogelijkheden van de bank. Het gesprek zal in principe het totale gebeuren van de bank bestrijken en daarbij zal, zoals ik in oktober reeds opmerkte, het hele scala van aspecten uit het be drijf aan de orde kunnen komen. Zwakke liquiditeit is wel aanleiding tot het beleidsgesprek, maar zij kan oorzaak dan wel symptoom zijn van heel andere knelpunten. Die kant van de zaak is in het 'beleidsgesprek-pa- troon', dat de liquiditeits regeling met inschakeling van de regiodirecties ont worpen heeft, veel meer dan vroeger voor het daglicht gebracht. Maar dank zij de heer Van Nie kerk weten we nu ook, dat de 'vondst' zelf al veel eerder door de zon is be schenen Het gaat om een instru ment dat, al hebben we er nu nieuwe toepas singsmogelijkheden voor gevonden, in wezen al lang onder ons werd ge hanteerd. JRH de reële groei in de jaren zeventig ten opzichte van het daaraan voorafgaande decennium heeft in het binnenland de problematiek van de verdeling van de groei op de voorgrond geplaatst. De met name in het zware recessiejaar 1975 sterk opgelopen werkloosheid vormt het binnenlandse hoofdprobleem tot op dit moment. Of er ter bestrijding van dit probleem ingegrepen moet wor den in de collectieve sector of in de pri vate sector, blijft de politieke hamvraag. De feitelijke constatering kan niet an ders zijn dan dat de collectieve sector, wie er ook aan het politieke roer stond, jaarlijks het grootste gedeelte van de reële groei naar zich toe heeft getrok ken. Dat dit tot morren leidt in de priva te sector is voorstelbaar. De loon- trekkenden zoeken meer ruimte voor reële loonsverbetering en weten zich hierin gesteund door belangrijke fricties op een aantal deelmarkten van de ar beidsmarkt. Het bedrijfsleven blijft daar entegen meer ruimte vragen voor een verbetering van de bedrijfsrendemen- ten. Een gecoördineerd overleg met concrete resultaten over de verdeling van de beperkte groei is zonder twijfel noodzakelijk. Staande op de drempel is het duidelijk dat we een aantal belangrijke vragen, welke een uitvloeisel zijn van ontwikke lingen in de jaren zeventig, met ons meevoeren. Vragen over het functione ren van ons sociaal verzekeringsstelsel, de effectiviteit van het belastingsy steem, de relatie winst-werk, de zin van arbeidstijdverkorting en de aanwend baarheid van alternatieve energiebron nen, om er maar enkele te noemen, be hoeven in de komende jaren een ant woord. Hierbij mag gelden: 'haastige spoed is zelden goed, maar uitstel leidt tot af stel'. Gezien de noodzaak tot het geven van die antwoorden is er derhalve nog veel werk te doen. jaren zeventig gemiddeld met zo'n 3 per jaar gestegen, hetgeen onze inter nationale concurrentiepositie bepaald geen goed heeft gedaan. Mede ook door het hoge peil van de loonkosten werd het Nederlands bedrijfsleven zo wel op de buitenlandse als op de bin nenlandse markt weggeprijsd. De ex porten groeiden minder sterk dan de wereldhandel en het binnenlands marktaandeel van Nederlandse bedrij ven daalde. Het afgelopen jaar lijkt deze situatie te verbeteren, gezien de sterke exportgroei. We mogen ons hierop ech ter niet blindstaren, omdat in deze ex portontwikkeling de conjunctuur een rol speelt. Voor een blijvende verbetering zijn geringe loonkostenstijgingen en een stabiele guldenwaarde zeer belangrijke voorwaarden. Een reden waarom de externe waarde van de gulden in de afgelopen jaren zo sterk heeft kunnen stijgen, wordt ge vormd door de energiecrisis van 1973. De wereldenergiesituatie heeft van het Nederlandse aardgas een voor de beta lingsbalans dominerend exportprodukt gemaakt. In eerste instantie vanwege de jaarlijkse groei in geëxporteerd volu me en in tweede instantie vanwege de koppeling welke er bestaat met de in ternationale olieprijzen. Een stijging van de olieprijzen heeft een belangrijke in vloed op de waarde van de geëxporteer de hoeveelheid aardgas. Naast de betekenis voor de betalingsba lans heeft de energiesituatie een grote invloed gehad op de jaarlijkse reële groei van de economie. Ook Nederland is hieraan niet ontkomen. De verminder-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1979 | | pagina 7