vervolg van pagina 19 beeld van veranderde omstandigheden bij het in de vaart komen van nieuwe kotters (gestegen olieprijs, gedaalde vis- prijzen) en ook van een pijnlijk aanpas singsproces dat daardoor noodzakelijk werd. Selectief investeren De huidige totale motorcapaciteit van bijna 300 000 pk is wel het maximum van het uitoefenen van een rendabele visserij op langere termijn. Wanneer geen beperkingen worden gesteld aan het investeren moet gevreesd worden dat de vangstcapaciteit nog aanzienlijk verder zal toenemen. De algemeen wer kende WIR-premie van 15% vormt in dit licht bezien een ongewenste investe ringsstimulans. Een stelsel van selectie ve investeringspremies zou ten behoe ve van de kottervisserij te verkiezen zijn. De investeringen zouden dan in een be paalde richting gestimuleerd kunnen worden, bijvoorbeeld in kleinere sche pen, ten behoeve van minder energie- vergende visserijmethoden. Ook in dit geval echter bestaat de mogelijkheid dat uitstekende bedrijfsresultaten in één bepaald jaar leiden tot een te vergaande uitbreiding van de capaciteit. Uit dit oogpunt bezien lijkt een licentiestelsel een meer effectief beleidsinstrument om de vangstcapaciteit te reguleren. Bij een licentiestelsel kan gedacht wor den aan het verlenen van een vergun ning die de ondernemer recht geeft op het uitoefenen van de visserij met een bepaald aantal pk's. Een ondernemer die dan zijn motorcapaciteit wil uitbrei den zou in dit geval onder bepaalde voorwaarden pk's kunnen bijkopen, het zij van een collega, hetzij van de over heid. Op deze manier is het mogelijk om de totale motorcapaciteit op een be paald niveau te bevriezen. Het zou on gewenst zijn wanneer een licentiestelsel alleen in Nederland zou worden inge voerd en niet in andere EG-landen. In Groot-Brittannië wordt de invoering van een licentiesysteem echter sterk over wogen, ten einde een halt toe te roepen aan de sterke uitbreiding van de Schot se purse-seine vloot. De wijze van beperking van het motor vermogen is in discussie geweest in de werkgroep 'Capaciteitsbeheersing kot tervisserij'. Deze werkgroep is door de minister van Landbouw en Visserij in juni jl. ingesteld en kreeg als taak de technische, juridische en bedrijfsecono mische consequenties na te gaan van een beperking van het motorvermogen. In november jl. heeft deze werkgroep een rapport met aanbevelingen aan de minister uitgebracht. Limitering van de visserij-inspanning past goed in de gewijzigde opvattingen, die de afgelopen jaren naar voren zijn gebracht in de visserijbiologie1). Vol gens deze opvattingen heeft het ecosy steem in de Noordzee een aantal inge bouwde stabilisatoren. Bij vermindering van bepaalde visstapels komt er ruimte vrij voor andere vissoorten, omdat het voedselaanbod steeds voldoende is. 'Andere soorten gaan aanzitten aan de gedekte tafel', is een bekende uitspraak van wijlen prof. dr. Korringa. Zo is het goed mogelijk dat de meevallende ont wikkeling van de schol- en tongstand en de goede jaarklassen kabeljauw voor een belangrijk deel het gevolg zijn van het decimeren van de haringstand. Deze onderlinge relaties tussen de ver- schillende vissoorten maken het opstel len van quota per vissoort erg dubieus, i Wanneer men door middel van quota een maximum duurzame vangst voor de ene soort wil bereiken kan dit immers consequenties hebben voor de vangst mogelijkheden voor andere soorten. Re kening houdend met de in de natuur in gebouwde stabilisatoren is dan ook een vereenvoudiging van de vangstregle mentering wenselijk. Deze vereenvoudi ging kan dan bereikt worden met maat regelen als: een beperkte vergroting van de maaswijdte: bescherming van de meest bedreigde vissoorten; een strikte scheiding tussen consumptie- en indus trievisserij met voor de laatste tak van visserij wel strenge bepalingen t.a.v. de 1drs. M. Daan: 'Verschuivingen in de Noordzee-vispopulaties en consequen ties voor het beheer'. Visserij 1978, no. 1. 2) drs. R. Rijneveid, drs. W. Smit: 'De I Nederlandse zeevisserijeen oude be- drijfstak op een nieuwe koers in de Euro-zee?' LEI-mededelingen no. 196. (bij)vangsten van jonge consumptievis; limitering van de visserij-inspanning door middel van een licentiesysteem2). Conclusie In het voorgaande werd beschreven hoe de uitgangspositie van de kottervisserij is met de jaren 80 in zicht. Op grond van de rentabiliteitsontwikkeling gedurende de afgelopen twee jaar en de financiële positie aan het eind van 1978 kan deze uitgangspositie redelijk gunstig ge noemd worden. Voor het behoud van deze positie in de toekomst is echter een verdere expansie in de vorm van een uitbreiding van de motorcapaciteit ongewenst. De ontwikkeling van de tongstand in de afgelopen jaren is mee gevallen, maar er bestaan voor de ko mende jaren nog belangrijke onzekerhe den. Het risico bestaat dat de tongvang sten de komende jaren tijdelijk dalen, als gevolg van een grote wintersterfte onder jonge tong van de jaarklassen 1977 en 1978. Er kan echter na een zeer strenge winter ook een sterke jaarklasse in de vangst komen, zoals het geval was in 1966. Ook op langere termijn is een uitbrei ding van de visserij-inspanning onge wenst, zowel bezien vanuit het oog punt van de vangstmogelijkheden als van het kostenniveau. Er is immers een tamelijk grote kans dat de gas- olieprijs in de jaren '80 sterker zal stij gen dan de visprijzen. Hierbij bestaat ook nog het risico dat een nieuwe oliecrisis evenals in 1974, prijsdalin gen voor vis tot gevolg heeft. Investe ringen zullen steeds nodig zijn om de veroudering van de vloot te voorko men. Gezien het relatief grote aantal grote moderne kotters zijn in de eer ste plaats investeringen in kleinere schepen wenselijk. Aan een veilige fi nanciering, door versterking van de positie van het eigen vermogen, dient in het algemeen duidelijk de voorkeur worden gegeven boven de investering in een nieuwe, grotere kotter. Het valt voor de kottervisserij te ho pen dat het Gemeenschappelijk Euro pees Visserijbeleid zich in de jaren '80 ontwikkelt tot een meer globale regle mentering van de vangsten, bij een door een licentiesysteem gelimiteerde visserij-inspanning. De problemen die steeds weer ontstaan bij de pogingen om een werkelijk gemeenschappelijk visserijbeleid tot stand te brengen be tekenen voor de kottervisserij echter een derde risicofactor. Daarbij is steeds de mogelijkheid aanwezig dat Groot-Brittannië eenzijdig maatrege len neemt die zeer nadelig zijn voor de Nederlandse kottervisserij.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1979 | | pagina 24