werkgelegenheid, de export, gezondma king van een bedrijfstak. Ook een bank zal als zij goed is graag het algemeen maatschappelijk belang willen dienen, maar haar taak en mogelijkheden zijn in dezen nu eenmaal veel beperkter dan die van de overheid. XDat wil niet zeggen, dat wij maar met de armen over elkaar blijven zitten wachten tot een bedrijf subsidierijp is. Wat dit betreft hebben wij als Rabobankorganisatie het een en ander in huis, waar we mee voor de dag kunnen komen. Ver vóór de tijd enige decennia gele den dat de andere banken voor het eerst aarzelend lange kredieten naast hun tot dan gebruikelijke korte kredie ten gingen verlenen, verstrekten de coöperatieve banken reeds zeer lange kredieten. De minister pleit voor 'meer lang', omdat dat het risicodragende gaat benaderen. Welnu, in dit opzicht hebben wij ons nooit te voorzichtig of te weinig actief opgesteld. Wij zijn er aan gewend, getuige de agrarische kredie ten met looptijden van soms vele tien tallen jaren. Dan zijn er grote coöperaties, vele be horend tot de 200 grootste Nederlandse bedrijven. In de zestiger jaren vertoon den zij een sterke groei en mede door fusies ontstonden grote coöperatieve ondernemingen. Deze bleken echter vaak over weinig eigen vermogen te be schikken. Thans, na nauwelijks tien jaar, hebben deze coöperaties een sterke po sitie bereikt. Een resultaat van goed ver trouwen en gezond samenwerken tus sen de Rabobank als financier en zijn cliënt. Terwijl in andere sectoren van het bedrijfsleven het eigen vermogen de laatste vijf jaar alsmaar is gedaald, is dat bij de sterk groeiende coöperaties ongeveer op hetzelfde niveau gebleven. De minister kijkt kennelijk vooral' naar het grote industriële bedrijf. Hij noemt uitdrukkelijk de ter beurze genoteerde ondernemingen waar de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen erg verslechterd is. Er is echter ook nog wel iets anders om naar te kijken, bijvoor beeld naar het midden- en kleinbedrijf! Dat leeft vanouds op een nog heel wat bescheidener vermogensvoet. Toch is de Rabobank er volop met haar finan cieringen tegenaan gegaan. In dat op zicht is ze nu zelfs een belangrijker fi nancier dan de NMB met haar aanvan kelijke monopoliepositieI En toen die nog door dik en dun door de overheid overeind werd gehouden, ontwikkelden wij onze bijzondere middenstandfinan ciering met, nota bene, dezelfde moge lijkheden als een financiering onder staatsgarantie, zonder de moeizame overlegprocedure daarvan. In de kapitaalstructuur van ondernemin gen participeren wij niet, maar onze ver strekkingsnormen en ons acceptatiebe- leid zijn van dien aard, dat wij de be drijfsrisico's méédragen. Deze wijze waarop wij pachtbedrijven tot ontwik keling hebben gebracht is een sterk voorbeeld van hoe wij bereid zijn op ba sis van een goed vertrouwen in de on dernemer zijn deuren naar vreemd ver mogen maximaal te openen. Dat de overheid met zorg de ont wikkeling van de eigen vermo genspositie van ons bedrijfsleven gadeslaat is zeer belangrijk. Wij delen die zorg. We zouden op onze beurt graag willen, dat de overheid althans enkele oorzaken van die achteruitgang - denk aan de te hoge druk van de collec tieve lasten en het ontbreken van infla tie-neutrale belastingheffing - zou kun nen verminderen. Die oorzaken kunnen in ieder geval niet aan de banken wor den toegerekend. Wat blijft er dan over? Is het niet opmerkelijk dat het teruglo pen van het eigen vermogen van het be drijfsleven gedurende de laatste decen nia gepaard is gegaan met een enorme versoepeling en vergroting van de kre dietmogelijkheden bij de banken?Inder daad, de banken hebben reeds aanzien lijk meer krediet aan bedrijven verstrekt dan zou overeenstemmen met de rela tieve teruggang van het eigen vermo gen. Het bankkrediet heeft namelijk al lengs ook de plaats in moeten nemen van verschillende vormen van vreemd vermogen, die steeds minder ter be schikking kwamen, bijvoorbeeld open bare leningen en familieleningen. Zeker door ons is dat al zeer vroegtijdig onder kend, waarbij we zelfs terug kunnen denken tot kort vóór 1960, toen het Rapport Landbouwkrediet verscheen, dat aan de agrarische financiering een 'risicodragende' dimensie gaf. Vast staat dat wij alleszins bereid en ge negen zijn om een zo actief mogelijke rol te (blijven!) spelen bij het voldoen aan de vraag van het bedrijfsleven naar vermogenI Daarmee bedoelen we fi nancieren dat dicht bij de risicodragen de sfeer komt, met name ook door de lange termijn. Daarbij zal in de Neder landse verhoudingen wel uitgesloten blijven dat dit soort vermogen door ons verstrekt kan of mag worden in de vorm van regelrechte kapitaaldeelname, zeg maar door het optreden als een banque d'affaires. De Nederlandsche Bank houdt de particuliere banken aan de af spraak om voor niet meer dan 5 deel te nemen in het risicodragende kapitaal van ondernemingen. Nieuwe financieringsfiguren voor risico dragend vermogen hebben onze be langstelling, ook zonder overheidsaan- maningen. Maar er blijven onvermijde lijk grenzen aan ons kunnen. Wij finan cieren voor het overgrote deel met an dermans geld, dat van spaarders, depo santen en andere crediteuren. Een bank moet daar zorgzaam en verantwoord mee omspringen. Voorts zou het onjuist zijn, dat we door te vergaande verstrekking van vreemd vermogen in feite mede op de stoel van de ondernemer zouden belanden. Een bank heeft een andere taak en moet een ander risico dragen dan de ondernemer zelf. De overheid mag in deze omstandighe den best eens aan de bel trekken. Geen bezwaar. Maar wij hebben die bel zelf al eerder gehoord en wij weten óók waar de klepel hangt JRH

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1979 | | pagina 9