bedrijfsfinanciering
Minister Van Aardenne en drs. Th.
A. J. Meys, de directeur-generaal
van de Rijksbegroting, menen het
te weten: het Nederlandse bankwezen
is te voorzichtig en niet actief genoeg bij
bedrijfsfinanciering. Vorige maand wees
de minister daarop, terwijl Meys ai in
mei zijn vinger bij hetzelfde punt legde.
Wij willen zulke vermaningen serieus
nemen, al bieden ze niet te veel hou
vast. Tussen 'nooit onvoorzichtig' en 'te
voorzichtig' ligt immers maar een klein
stapje en 'genoeg' balanceert altijd tus
sen net te weinig en net te veel.
De beide heren lijken ook duidelijk van
uit een bepaalde gezichtshoek te rede
neren. Immers, de overheid heeft rege
lingen en garanties ter beschikking ge
steld om bedrijven in nood steun en red
dingsmogelijkheden te bieden. We her
inneren ons de namen van bekende,
grote bedrijven, waarin de overheid, niet
altijd met succes, met grote bedragen is
bijgesprongen. Wat zou het mooi zijn,
als iedere bank maar bereid zou zijn alle
risico's van een financiering ook zonder
garanties te aanvaarden, zullen de he
ren hebben gedacht.
En ze laten het verwijt horen, dat de
banken - evenals trouwens de bedrijven
- veel te gemakkelijk de financierings
risico's afschuiven naar de overheid.
Vooropgesteld, subsidieverslaving, dat
wil zeggen het te pas of te onpas jagen
op subsidie, wijzen wij af. Daarvan is,
menen wij, algemeen gesproken ook
geen sprake. Er zijn echter wei, helaas,
veel bedrijven die een subsidie-injectie
nodig hebben; niet om verslaafd te ra
ken, maar om ervan op te knappen.
Daar ligt de taak van de overheid. De
taak kan niet als een last op de schou
ders van de banken afgewenteld wor
den. In de eerste plaats zijn de met sub
sidies en garanties gemoeide bedragen
veel te groot, soms zelfs als het om
maar één bedrijf gaat.
In de tweede plaats pleegt aan een be
sluit tot overheidshulp vaak een com
plex van overwegingen ten grondslag te
liggen: niet alleen de bedrijfseconomi
sche vooruitzichten van het bedrijf zelf,
maar ook motieven als het behoud van