op een aanvaardbaarder niveau te bren
gen, werden de gemiddelde subsidiebe
dragen in 1973 en met name in 1974
aanzienlijk verhoogd.
Zo steeg het gemiddelde subsidiebe
drag in die jaren met respectievelijk
17% en 68% tegenover een bruto
stichtingskostenstijging van respectie
velijk 10 en 1 6
Het resultaat van dit ingrijpen was zo
danig dat in de periode 1971-1974 het
gemiddelde stijgingspercentage van de
netto stichtingskosten lager uitkwam
dan dat van de bruto stichtingskosten,
namelijk 11 ten opzichte van 13
In deze periode is dan ook aan de eerst
genoemde toetsingsmaatstaf voldaan
wat inhoudt dat de premie-koopwonin
gen zijn aangeboden tegen aanvaardba
re prijzen.
Het tijdvak 1975-1978 vertoont echter
een minder positief beeld. Er valt in die
periode een voortdurende verslechte
ring van de bruto/netto verhouding
waar te nemen. Hierbij valt vooral de
sterke teruggang in 1977 op. In dat jaar
ging de stijging van de bruto stichtings
kosten van 11 gepaard met een da
ling van 30 van het gemiddelde subsi
diebedrag, zodat de netto stichtingskos
ten met maar liefst 23 toenamen. Een
dergelijke uitkomst wekt zelfs de indruk
dat de doelstelling is omgezet in: het
aanbieden van premiekoopwoningen
tegen onaanvaardbare prijzen.
Een en ander had tot gevolg dat het ge
middelde stijgingspercentage van de
netto stichtingskosten in 1975-1978 ze
ven procentpunten hoger uitkwam dan
dat van de bruto stichtingskosten, na
melijk 20 %'Versus 13
In deze periode is men er dus niet in ge
slaagd de premiekoopwoningen aan te
bieden tegen aanvaardbare prijzen.
Indien we vervolgens de verhoudings- j
getallen met betrekking tot het inkomen j
bezien, dan zal het duidelijk zijn dat de
resultaten hier sterk beïnvloed zijn door
de minimum- en modale inkomensont-
i wikkeling zoals die in het bijna verstre-
ken decennium plaatsvond.
Wanneer ook in dit geval de totale on
derzochte periode in eerste instantie
wordt opgedeeld in de tijdvakken 1971-
1974 en 1975-1978 dan blijkt het ver-
loop van de netto stichtingskosten/mini-
mum loonverhouding in de eerstbedoel
de periode per saldo gunstig geweest te
J zijn.
Dit behoeft geen verwondering te wek
ken gezien de ontwikkeling van het mi-
nimum loon. De stijging daarvan heeft
in 1971-1974 gemiddeld 16 bedragen
en dat is meer dan de, dank zij de subsi
diëring, op gemiddeld 11 uitkomende
netto stichtingskostentoename. In dit
tijdvak stonden de woonlasten dus in
een aanvaardbare verhouding tot het in
komen, althans voor zover onder inko-
men het minimumloon wordt verstaan.
De tweede periode vertoont ook hier
I een ander beeld. De minimum loonstij
gingen zwakten af tot een gemiddeld
stijgingspercentage van 11 Om dit te
compenseren, zouden de subsidies
moeten worden verhoogd, maar deze
J namen juist af waardoor de netto stich-
i tingskosten gemiddeld met 20% ste-
gen. Deze ontwikkeling vond zijn neer-
1 slag in een voortgaande stijging van de
netto stichtingskosten/minimum loon
verhouding. Dit betekent dat de woon
lasten in deze periode niet in een aan
vaardbare verhouding tot het minimum
loon stonden.
Over het verloop van de netto stich-
tingskosten/modale inkomenverhouding
kunnen we kort zijn daar dit verloop in
de genoemde tijdvakken gelijk blijkt te
zijn geweest aan dat van de netto stich
tingskosten/minimum loonverhouding.
Volledigheidshalve vermelden we de
gemiddelde stijgingspercentages van
het modale inkomen over de desbetref
fende perioden. Deze kwamen uit op
respectievelijk 14 en 12 (ter verge
lijking: netto stichtingskostenstijging
respectievelijk 11 en 20
De woonlasten stonden dus in het eer
ste tijdvak wel en in het tweede tijdvak
niet in een aanvaardbare verhouding tot
het modale inkomen.
Wanneer we ten slotte de periode
1970-1978 met betrekking tot beide
doelstellingen in zijn geheel bezien, dan
blijkt dat vanwege de ongunstige ont
wikkeling in het tijdvak 1975-1978 bei
de doelstellingen in de totale periode
niet konden worden gerealiseerd.
Voor de resultaten van het nog lopende
jaar is de onlangs doorgevoerde aan
passing van de subsidieverlening van
belang. Het hier relevante onderdeel
van deze aanpassing leidt tot een lager
gemiddeld subsidiebedrag dan bij de
voorgaande regeling. Dit gekoppeld aan
de verwachte bruto stichtingskosten- en
inkomensontwikkeling levert een beeld
voor 1979 op dat vrijwel zeker een
voortzetting zal zijn van de in de perio
de 1975-1978 gesignaleerde negatieve
ontwikkeling.
Conclusie
Aangezien de koopwoningsubsidiëring
in de tweede helft van de jaren zeventig
zijn doel niet bereikt heeft, zijn de pre
miewoningen steeds verder buiten het
bereik van de lagere inkomens geko
men.
Het verwonderde ons dan ook niet on-
STICHTINGSKOSTEIM PREMIEKOOPWONINGEN, HET MINIMUM LOON, HET MODALE INKOMEN
EN HUN ONDERLINGE VERHOUDINGEN
gemiddelde bruto- gemiddelde netto-
stichtingskosten stichtingskosten
1970
1971
1972
1973
1974
1975
1976
1977
1978
premie
koopwoning
49 193
55 588
62 588
68 974
79 655
90 341
104 203
115 833
128 715
premie
koopwoning
37 529
43 642
50 836
55 240
56 569
65 928
81 651
100 045
116 389
bruto stich
tingskosten
netto stich
tingskosten
verhouding
1,31
1.27
1,23
1,25
1,41
1,37
1.28
1,16
1,11
minimum
loon
7 582
9 204
10 524
11 940
13 824
16 176
17 868
19 260
20 544
netto stich
tingskosten
minimum loon
verhouding
4,95
4,74
4,83
4,63
4,09
4,08
4,57
5,19
5,67
modale
inkomen
11 700
13 690
15 400
17 150
19 500
23 000
25 750
28 000
30 150
netto stich
tingskosten
modale
inkomen
verhouding
3.21
3,19
3,30
3.22
2,90
2,87
3,17
3,57
3,86
Bron: MVRO, CPB, CBS en eigen berekeningen