EFM gebruik maken. Deze heeft in de
loop der jaren veel kennis en ervaring
opgedaan met de exportfinanciering. Zij
beschikt over relaties in het buitenland
die ook een goede basis voor adviezen
en voor bemiddelen bieden.
In vergelijking met het exportfinancie
ringsvolume van haar aandeelhouders is
dat van de EFM natuurlijk bescheiden.
Haar debiteurenportefeuille bedraagt
thans ongeveer f 432 miljoen. Maar juist
doordat in de EFM een aantal grote
bankinstellingen zijn vertegenwoordigd
- de ABN, de Amro Bank, de NMB en
nu ook de Centrale Rabobank - kan zij
voor de export nog wel eens wegen vin
den, die anders niet zouden openstaan.
Zij concentreert zich daarbij speciaal op
de financiering van grotere exportpro
jecten. Ook bij consortiale transacties of
bij zogenaamde gemengde kredieten,
waaraan de overheid deelneemt, kan de
EFM een geschikte partner zijn. Zij
pleegt zich tegenover kredietzaken wat
neutraler, afstandelijker, op te stellen
dan een direct betrokken bank.
Tegen deze achtergrond zien wij onze
deelneming in de EFM. Wij achten deze
niet zonder belang, vooral niet omdat de
noodzaak van exporteren de laatste tijd
weer urgent onder de aandacht is geko
men. Het is een participatie, die goed
aansluit bij een eigen streven om ons
bedrijfsleven, dat energiek de exportmo
gelijkheden wil aangrijpen, met onze
bancaire diensten bij te staan.
ONDERNEMINGSRADEN NIEUWE
STIJL
Het verschijnsel 'Ondernemingsraad'
vertoont een opvallende ontwikkeling.
Al brengt de nieuwe Wet op de Onder
nemingsraden (nog) geen verandering
in de al bestaande regel, dat een bedrijf
met 100 of meer werknemers verplicht
is een OR in te stellen, het verschijnsel
Ondernemingsraad heeft de wettelijke
wind behoorlijk in de zeilen gekregen.
Bovendien is er een wetsvoorstel in de
maak om de grens tot verplichte instel
ling van een OR te verlagen tot onder
nemingen met 35 werknemers.
Wat ongenuanceerd, maar toch niet ver
van de waarheid, kan men zeggen dat
door de nieuwe wet de OR duidelijk op
eigen poten is gezet. Daar de onderne
mer geen lid/voorzitter van de Raad is,
staan de gekozen leden veel meer op
zichzelf dan vroeger. Hun bevoegdhe
den en rechten tot het geven van advies
en instemming, tot het vragen en ver
krijgen van informatie en tot het langs
juridische weg bestrijden van besluiten
of handelingen van de ondernemer, zijn
op tal van terreinen fors uitgebreid. De
figuur van overlegvergaderingen doet
zijn intrede, waarin OR en ondernemer
elkaar ontmoeten om de aangelegenhe
den te bespreken.
Een ingrijpend nieuwe werkwijze. Zij zal
aan weerszijden hoge eisen stellen. Het
OR-werk zal van de gekozen leden en
van de ondernemer nog meer tijd gaan
vragen. Heel belangrijk wordt het een
zodanige onderlinge verhouding te krij
gen, dat ieders wettelijke verantwoor
delijkheid - en die is aan beide zijden
groot - tot zijn recht komt en dat vooral
de 'overlegsituatie' niet verstart tot een
conflictsituatie.
Wij hebben geen enkele reden om bin
nen onze organisatie voor dit laatste be
vreesd te zijn. De OR's, die er bij onze
banken en bij de centrale bank zijn,
functioneren voor zover ons bekend,
zeer goed. Feit is echter, dat de nieuwe
Wet een soort tegenstelling van ener
zijds de onderneming en anderzijds de
OR in de hand kan werken. En dat kan
dan weer aanleiding zijn tot een scheef
groeien naar een bittere controverse.
Gelukkig hoeft dat niet. Tegen een eigen
positie met eigen rechten en verant
woordelijkheden aan weerszijden be
staat op zichzelf genomen ook geen en
kel bezwaar. De wet schrijft die trou
wens minutieus voor. Maar wat de wet
niet doet en ook niet kan, is voorschrij
ven hoe er uiteindelijk in de praktijk mee
wordt gewerkt. En dat is nu net de uit
daging, waar onze Ondernemingsraden
en hun banken mee te maken zullen
krijgen: zij zullen het 'goed' willen doen.
Ze staan, afgezien van de wet, daarbij
niet met lege handen. Want in onze ei
gen coöperatieve praktijk hebben we
heel wat ervaring met het hanteren van
uiteenlopende rechten en plichten. We
weten bovendien dat ieder overleg
moet zijn gebaseerd op vertrouwen.
Bij 13 van onze banken werken thans
'verplichte' Ondernemingsraden, terwijl
bij één bank - onverplicht - een perso-
neelsraad is ingesteld. Als straks de
wettelijke grens drastisch verlaagd
mocht worden - bijvoorbeeld tot 35
werknemers - zal de OR helemaal een
veel voorkomend verschijnsel in onze
organisatie worden. Ook daarom is het
van groot belang, dat de Raden onder
de nieuwe wet van de aanvang af 'rabo-
goed' gaan werken. Wij hebben er alle
vertrouwen in.
In het licht van het bovenstaande krijgt
de studieopdracht van de Commissie
Arbeidsverhoudingen nog meer beteke
nis. Een van de opdrachten die de com
missie is gegeven luidt immers: het uit
brengen van een advies omtrent de
meest wenselijke medezeggenschaps
structuur binnen de organisatie in het
kader van de Wet op de Ondernemings
raden.
UITTREDEN LEIDT TOT
AANEENSLUITEN
Door de VUT kregen we weer eens een
mooie aanleiding om te laten zien dat er
volop fut in onze organisatie zit! Een uit
spraak, die we even zullen verklaren en
rechtvaardigen.
Het is nog geen echt huishoudwoord,
maar de VUT zal de laatste maanden in
ieder geval wel in de gedachten van de
oudere werknemers zijn opgedoken. Bij
de CAO-onderhandelingen 1979 in het
bankbedrijf is immers overeengekomen,
dat werknemers vanaf 62 jaar en ouder
- mits zij dat wensen - vervroegd kun
nen uittreden. Hun bestaande arbeids
overeenkomst wordt dan vervangen
door een andere overeenkomst, die on
der meer een uitkering toekent tot het
bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd. Onze banken, die zelf niet bij het
CAO zijn aangesloten, zullen overeen
komstig het advies van de Adviescom
missie Sociaal Beleid Rabobanken en
dat van de Centrale Bank, een eigen
VUT-regeling toepassen, die ten nauw
ste aansluit bij die van de CAO.
De VUT heeft natuurlijk gevolgen voor
zowel de medewerker als de bank.
Doorgaan of eerder ophouden? Dat is
een beslissing die de betrokken werkne
mers persoonlijk zullen moeten nemen.
Hun bank zal hen inzicht in de financiële
consequenties moeten geven. Maar
onze banken moeten ook aan het calcu
leren gaan, want het doorbetalen van de
VUT-uitkering en van de pensioenpre
mie over de periode tot 65 jaar gaat
kosten meebrengen.
Onzeker is nog hoe groot de animo zal
zijn om er dank zij de VUT vervroegd uit
te stappen, doch we moeten erop reke
nen dat een aantal in aanmerking ko
mende functionarissen zeker zal mee
doen.
In de praktijk zal het natuurlijk zo zijn
dat niet alle banken direct met kosten
op grond van de VUT-regeling te maken
krijgen. Dat hangt immers van de leef
tijdssituatie van hun medewerkers af.
Maar er kunnen banken zijn die toevallig
realtief veel 62-jarigen in dienst hebben.
Dan kunnen VUT-kosten voor zo'n bank
knap hoog worden, vooral wanneer de
uittredenden toevallig ook nog tot hoge
re gesalarieerden behoren.
Aangezien het niet onmogelijk is dat de
VUT-regeling wel een wat langere peri
ode zal blijven en dat vroeg of laat ie
dere aangesloten bank er toch mee te
maken krijgt, is daarom de voor de hand
liggende logische stap gedaan om de
kosten daarvan jaar voor jaar over alle
banken te gaan omslaan, zodat ze op ie
dere bank voor een redelijk deel komen
te rusten.
Een eenvoudig systeem is daarvoor ont
worpen, dat geen uitvoeringsproblemen
zal geven.
De CKV heeft eind vorig maand haar in
stemming aan het daarvoor ontworpen
omslagsysteem gehecht. Logisch en
voor de hand liggend, zeker, maar toch
maar mooi dat de oude coöperatieve
samenwerking ook voor het onderling
opvangen van de financiële gevolgen
van de modernste sociale ontwikkeling
prachtig van pas komt!