wat ons bezighoudtH wob VOORUITLOPEND OP PRINSJESDAG Al vele jaren wordt alom het belang onderstreept van een beperking van de groei van de collectieve lasten en beste dingen. Er is bepaald geen grote eco nomische deskundigheid vereist om te kunnen inzien dat een stijging van de belasting- en sociale premiedruk als van 34% van het nationale inkomen in 1960 tot 44 in 1970 en daarna tot 54% in 1979 niet onverzwakt kan blij ven voortduren. Ook op regeringsniveau wordt de noodzaak van afremming in dit opzicht al langer onderkend. Onder het premierschap van drs. Den Uyl werd de 1 %-norm geïntroduceerd, die beoogde de collectieve lastendruk jaarlijks met niet meer dan 1 procentpunt van het na tionale inkomen te laten oplopen. De re gering-Van Agt deed daar nog een be hoorlijke schep bovenop door een stabi lisering van de lastendruk in het vooruit zicht te stellen. Deze stabilisering zou kunnen worden gerealiseerd door mid del van een afremming van de over heidsbestedingen tot en met 1981 voor een bedrag van f 10 miljard. De zaken ontwikkelden zich echter anders dan in het vooruitzicht was gesteld. Zelfs on danks begrotingstekorten die de grens van het toelaatbaar geachte hebben be reikt dan wel overschreden, bleef zich een verdere stijging van de collectieve lastendruk voordoen. Deze ontwikkeling is niet louter af te schuiven op onver wachte tegenvallers, maar is veel meer symptomatisch voor de beheersbaar heid van de overheidsuitgaven. In het bijzonder geldt dit voor de groei van de overdrachtsuitgaven: sociale uitkerin gen, premies en subsidies. Bijstellingen in het beleid te dien aan zien zijn praktisch alleen mogelijk door voor bepaalde doeleinden meer be schikbaar te stellen, minder lukt zelden of nooit. Op het moment dat wij dit schrijven ligt het verschijnen van de Rijksbegroting voor 1980 nog enkele weken voor ons. Doch de kaarten lijken wat dit betreft al wel geschud. Zo heeft minister Andries- sen op het laatste moment zijn eis om f 1 miljard te korten op de bijdrage van het Rijk in de sociale fondsen moeten inslikken en is bekend geworden dat de regering voornemens is om een extra belasting van 25 te heffen op grote auto's en energieverslindende luxe-arti kelen. Ofschoon het hier slechts twee besluiten betreft in een ongetwijfeld lange reeks van knopen die in de afgelo pen maanden door de regering moesten worden doorgehakt, zijn zij waarschijn lijk wel illustratief voor het steeds ver der verwijderd raken van hetgeen bij Bestek '81 voorop stond. Qua begro tingsresultaat op zichzelf is dit minder belangrijk. Daartegenover is echter eens te meer te betreuren dat de primaire doelstelling van 150 000 werklozen in 1981 steeds verderaf komt te liggen. Want ook al ligt de sleutel tot aanpak van het werkloosheidsvraagstuk niet al leen bij een beperking van de groei van de collectieve sector, zonder een zoda nige beperking is evenmin een oplos sing mogelijk. Zeker niet nu we aan de vooravond staan van het decennium waarin de aardgasbaten gaan teruglo pen. Koopkrachthandhaving voor de werknemers en voldoende ruimte voor een redelijke beloning op geïnvesteerd vermogen kunnen dan beslist niet meer samengaan met een toenemend beslag van de overheid op het nationale inko men. Dat de regering zich hiervan vol doende bewust is staat buiten kijf, doch of zij hernieuwde aanzetten zal weten te vinden om het beleid hierop af te stem men blijft vooralsnog zeer de vraag. VIJFENTWINTIG DUIZEND Een titel met een uitroepteken en enkele bedachtzame stippeltjes. Dat uitroepte ken mag deze keer: we beleefden deze maand het moment dat de Rabobankor- ganisatie 25 000 personeelsleden in haar dienst had. Wie niet onder de in druk is van dit grote getal bedenke dat ons personeelsbestand in negen jaren aangegroeid is met meer dan 10 000 medewerk(st)ers! In de eerste jaren van die negen was de groei onder invloed van onze grote fusie werkelijk explosief, maar ook over de laatste vijf jaren, toen het iets rustiger werd, was het gemid delde groeicijfer ruim 5 Een percen tage, dat er naar Nederlandse verhou dingen mag wezen I Men zal willen aannemen, dat geen jacht op records ons deze cijfers doet noemen. Wel geeft het ons diepe vol doening, dat de ontwikkeling in ons be drijf aan zoveel mensen werkgelegen heid heeft kunnen bieden. Wij zijn daar bij onze verantwoordelijke positie in de samenleving zeer bewust: vijfentwintig duizend mensen, met daar achter de duizenden gezinsleden, die voor hun in komen afhankelijk zijn van het gezonde voortbestaan van onze banken en Cen trale Bank. De bedachtzame stippeltjes komen hier in gedachten: wat zal de toekomst brengen? Niemand zal daarop van ons of van wie dan ook afdoende antwoord mogen ver wachten. Wij kunnen slechts dit zeg gen: voor de naaste toekomst verwach ten wij dat ons personeelsbestand nog zal stijgen. Voor 1979 zal de stijging weer ruim boven de 1000 liggen, maar in volgende jaren zal, zoals wij het nu zien, de procentuele stijging minder kunnen worden. Dat wij in de teruglig- gende periode zo'n grote bijdrage aan de werkgelegenheid hebben kunnen le veren, stemt ons tot grote voldoening. Maar het is geen zaak van op de lauwe ren gaan rusten - zo die uitdrukking hier al pas geeft - dat wij thans een zeker af remmen van de groei wenselijk, ja noodzakelijk achten. Het is, zeker ook sociaal, onze eerste plicht, ons bedrijf fi nancieel kerngezond te houden, met name met het oog op allerhande ont wikkelingen en invloeden die in de toe komst op het bankbedrijf kunnen afko men. Onmiddellijk brengt dat de onver mijdelijke noodzaak naar voren de kos ten te bewaken. Een bank is een zeer ar beidsintensief bedrijf en iedere arbeids plaats meer vinden wij terug in de kos ten en indirecte tarieven voor de cliënten. Vergeet ook niet, dat de Nederlandse werknemer een van de hoogst betaal den ter wereld is. Op zich zelf is daar niets op tegen. Maar het maakt wel dui delijk, dat alleen reeds vanwege de kos ten, afgezien nog van de vraag of onze bedrijfsgroei in hetzelfde hoge tempo zal doorgaan, bezinning op de aanwas van ons personeelsbestand is geboden. Die bezinning brengt ons ertoe voor de komende jaren een afzwakking in de groei na te streven. Een streven waarbij de gezonde en krachtige verdere ont wikkeling van onze organisatie en haar bankbedrijf hand in hand gaat met de blijvende werkgelegenheid voor onze huidige werknemers en allen die in de toekomst het getal van 25 000 nog zul len kunnen versterken. Het woord rationalisatie, wil men auto matisering, van de bedrijfshandelingen noemden wij nog niet. Een matigende invloed op de toekomstige personeels groep en dus op de groei in de werkge legenheid, zal daarvan zeker uitgaan. De mate waarin dit zal gebeuren, is thans ook door ons nog niet te bepalen. Maar, al is een verdergaande automati sering ook in het bankbedrijf onont koombaar, wij hebben alle vertrouwen dat wij eventueel knelpunten voor de werkgelegenheid bij onze banken zullen kunnen voorkomen of oplossen. Dat ons dit ter harte gaat moge blijken

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1979 | | pagina 4