abrupt weer mee. Omdat hij zo kort is geven we die passage maar even letter lijk en laten we de laatste, niet met cij fers onderbouwde, stelling onweerspro ken en dus geheel voor rekening van de staatssecretaris. Hij schrijft: 'Ons land heeft een structuur, welke voor de ver houding tussen inkomend en uitgaand toerisme minder gunstig is, gegeven het kleine territoir, met een in absolute zin beperkt toeristisch potentieel en een hoge bevolkingsdichtheid. Vervolgens is er een betrekkelijk hoog welvaartsni veau, een toenemende buitenlandse reiservaring, een veelvuldig internatio naal contact en in het bijzonder ook een tjes gerelativeerd wordt, want het moet toch duidelijk zijn dat alle paniek over de reisverkeersbalans vooral wordt in gegeven door schuldgevoel over het feit dat we in de afgelopen jaren, toen er nog een betalingsbalansoverschot was, gewoon hebben zitten slapen in plaats van het toerisme naar ons land werkelijk krachtige en nieuwe impulsen te geven. Omdat de nota daar allemaal aan voor bijgaat wordt de indruk gewekt dat het positief (of liever positiever) maken van de toeristenbelans een doel in zichzelf is. Daardoor blijft de zwarte piet liggen bij de zondebokken die het gemakkelijkst wijl dit zeker net zo belangrijk is in deze tijd waarin gelukkig veel meer mensen dan vroeger in de toegenomen welvaart kunnen delen. Zou dat wel zijn gebeurd, dan zou een stuk van het antwoord hebben moeten luiden dat de grote trek van Nederlan ders naar het buitenland een uiting is van geestelijke en materiële emancipa tie van groepen mensen die het reizen in vroegere tijden moesten overlaten aan de happy few, terwijl ze zelf genoe gen moesten nemen met een dagje Zandvoort. In dat licht bezien krijgt een deel van het tekort op onze reisver keersbalans namelijk ook de betekenis aan te wijzen zijn en waar de publiciteit van de afgelopen maanden het accent op heeft gelegd: de Nederlanders, die massaal naar het buitenland trekken, de al dan niet narrige obers, de al dan niet veel te dure vakantiebedrijven, het ge brek aan accommodatie en het slechte weer. Op deze manier wordt het toeris me trouwens uitsluitend gezien als een economische grootheid, die met econo mische middelen en een flinke dosis goede wil te beïnvloeden zou zijn. De werkelijkheid is veel gecompliceer der. Helaas gaat de nota ook daaraan voorbij. Zo wordt weinig of geen aan dacht besteed aan de psychologische motieven van de grote groep Nederlan ders, die jaarlijks de grens overtrekt. Nergens wordt ingegaan op de waar schijnlijk bij veel mensen sterk ontwik kelde behoefte om, ook al kruipen ze aan de Spaanse costas weer hutje mutje bij elkaar, af en toe de Nederland se sleur te verwisselen voor een wat avontuurlijker entourage in een vreemd land. Nergens ook wordt de vraag ge steld naar het morele recht om uitge breid toe te geven aan die behoefte, ter van een rechtvaardig offer ten behoeve van een belangrijk stukje welzijn, dat in andere sectoren van onze economie moet worden terugverdiend. Helaas, de nota komt aan dit soort prea labele vragen niet toe. De centrale kwestie is het duidelijk achterblijven van de Nederlandse inkomsten uit het toe risme (de inkomsten in 1978 bleven met 2,7 miljard vrijwel gelijk aan die van 1977) vergeleken met een mondiale groei van maar liefst 10% per jaar. En de voor de hand liggende conclusie is natuurlijk dat daar alleen maar iets aan kan veranderen, als de vraag naar het Nederlandse toeristische produkt kan worden vergroot. Over de oorzaken van de achterblijven de vraag hebben we eigenlijk al gespro ken. Het zijn de zondebokken die we pu bliekelijk al lang hebben aangewezen. Alleen vertelt de nota van staatssecre taris Hazekamp het allemaal wat. ge nuanceerder. Zo geeft hij het begin van een verklaring, waarom zoveel Neder landers op vakantie naar het buitenland gaan, maar net als het interessant be gint te worden stopt hij er ook even hoger wordende gemiddelde graad van scholing. Voorts bieden geografische ligging en infrastructuur gelegenheid tot door- en uitreizen. Ook speelt het kli maat een rol. Bovendien zijn thans prijs verschillen ten opzichte van het buiten land van invloed. Het is duidelijk dat deze factoren het niet gemakkelijk ma ken de trek van Nederlandse vakantie gangers naar het buitenland af te rem men: dit geldt te meer, omdat genoem de factoren op elkaar inwerken en dus cumulatief zijn. Tevens dient nog reke ning gehouden te worden met de dien sten die het Nederlandse reisbureauwe zen aan de consument biedt en met de propaganda, die onder meer door de in ons land gevestigde buitenlandse ver- keersbureau's wordt gemaakt. Boven dien kan de snelle toename van het consumptief krediet ertoe geleid heb ben dat dit mede direct of indirect voor de financiering van met name buiten landse reizen is aangewend.' Als reden waarom de buitenlanders het laten afweten geeft de nota op: te hoge prijzen, te weinig accommodatie (vooral eenvoudige accommodatie zoals een voudige hotels met standaardaccom-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1979 | | pagina 27