geld- en kapitaalmarkt In de periode begin mei tot medio juni zijn enkele ge volgen van de pogingen om in toenemende mate op Europees niveau geïntegreerd te raken weer eens wat duidelijker geworden. Niet alleen werden 260 miljoen stemgerechtigden in de EEG geacht zich massaal naar de stembus te begeven voor de eerste rechtstreekse verkiezing van het Europese parlement, tevens onder vonden een aantal landen de gevolgen van de inter ventieverplichtingen die uit het in maart tot stand ge komen Europees Monetaire Stelsel voortvloeien. Hierin werd de Belgische frank zodanig zwak, eerst ten opzichte van de Deense kroon en later ten opzichte van de Duitse mark, dat daar de nodige interventies het ge volg van waren. Om de interesse in de munt van onze zuiderburen weer te doen toenemen, werd bovendien het disconto op 3 mei verhoogd, gevolgd door een tweede verhoging - tot 8 - op 30 mei. De waardeda ling van de Belgische frank had tot gevolg dat zij de maximaal toegestane afwijking ten opzichte van de ECU overschreed. Hoewel destijds was afgesproken dat dan een 'presumptie' van handelen zou ontstaan, werd geenszins duidelijk wat deze zou moeten inhou den. Wel maakten de Belgische autoriteiten bekend dat het overschrijden van deze grens alleen een 'ver moeden' tot actie zou betekenen. De Duitse mark werd in de loop van de verslagperiode de sterkste munt binnen de 2,25 %-valuta van het EMS. Deze ontwikkeling werd mede veroorzaakt door dat de Duitse monetaire autoriteit de stijging van de dollarkoers probeerde af te remmen. De redenen hier voor zijn met name het kunnen mitigeren van de infla toire werking van de stijging van de olieprijzen als mede het beperken van de geldhoeveelheid. De dollarkoers kon vooral door de ontwikkelingen rond de olieprijzen verder stijgen, terwijl ook het pond ster ling (uitslag verkiezingen in Engeland) en de Zwitserse frank sterker werden. De valutaire ontwikkelingen lieten ook Nederland niet onberoerd. Hoewel de gulden niet direct onder in de slang lag, werden toch op beperkte schaal interventies verricht om de afwijking ten opzichte van de Duitse mark niet te groot te laten worden. Bovendien heeft De Nederlandsche Bank gedurende de verslagperiode de geldmarkt enkele malen met valutaswaps verruimd om de tekorten niet te hoog te laten oplopen. De rente op de geldmarkt kwam in mei gemiddeld op 7,95 tegen 7,30 in april. Medio juni bedroeg zij 8,63 De geldmarktrente kende een duidelijk opwaarts ver loop, ook al zou zeker aan het eind van de verslagperio de de nodige seizoenmatige ruimte deze tendens te gengesteld hebben moeten doen zijn. Ten einde de rente niet te hoog te laten oplopen, kwam De Nederlandsche Bank de markt voor de periode 17 mei tot 6 juni tegemoet met een speciale belening ter grootte van f 1765 miljoen. Deze kwam aan het begin van de nieuwe 3-maands contingenteringsperiode waarin het bankwezen gemiddeld bij De Nederland sche Bank voor f2300 miljoen mag debet staan. Hoe wel het uitgeven ervan derhalve technisch niet noodza kelijk was, moet de reden dat dit toch is gebeurd vooral worden gezocht bij de contingenteringsangst (en daar mee relatief hoge rente) welke er aan het begin van elke nieuwe periode is en tevens bij de verwachtingen omtrent de gemiddelde debetstand van de banken bij De Nederlandsche Bank. In de periode van deze bele ning liep de geldmarktrente met name door de valutai re onzekerheid snel op. Daardoor moest De Nederland sche Bank op 31 mei in navolging van de Nationale Bank van België haar disconto met een half punt ver hogen, hetgeen zij op grond van de ontwikkeling van Studiedienst de rente in binnen- en buitenland motiveerde. Het wis seldisconto, de voorschotrente en het promessedis conto kwamen daardoor op respectievelijk 7, 7,5 en 8 Ook op de openbare kapitaalmarkt deed zich een flinke rentestijging voor. Oorzaken waren in belangrijke mate de valutaire situatie en daarmee de passieve houding van buitenlandse beleggers en de rente-ontwikkeling in het buitenland. Zo werd de marge tussen de kapi taalmarktrente in Duitsland en Nederland ongeveer 1 terwijl de 'normale' marge ten minste 1,5 is. Op de onderhandse kapitaalmarkt deed zich eenzelfde stijging voor, waarbij het opviel dat de rente welke de Staat en de financiële instellingen moeten behalen, iets dichter bij elkaar is komen te liggen. Op de emissiemarkt volgden de mislukkingen elkaar gestaag op. Dit werd mede veroorzaakt doordat de le ningen weer dakpansgewijs werden geëmitteerd; dat wil zeggen aankondigen van de een voordat op de voorgaande is ingeschreven. Dientengevolge konden de 8,75 %-leningen van de Nederlandse Gas Unie en Amfas (respectievelijk f100 en f75 miljoen) met een gemiddelde looptijd van 5,5 jaar en een 9 %-lening van de Amro Bank met een overeenkomstige looptijd geen succes worden. De laatste viel bovendien op door haar grootte: f250 miljoen (uiteindelijk werd f220 miljoen voorlopig genoteerd), hetgeen een halve (geslaagde) Staatslening is. Eind mei was het de beurt aan de Staat der Nederlanden die haar vierde lening van 1979 mocht uitgeven. Tegen een rente van 9 werd voor een gemiddelde looptijd van 10,5 jaar f 400 miljoen ge plaatst, waarbij tegen 100% 30% werd toegewezen. Het koersverloop van de lening wees uit dat ook deze geen succes was. Na een kleine emissiepauze kan me dio juni op de eerste industriële lening van dit jaar wor den ingeschreven, welke ten laste van Akzo NV loopt. De kapitaalmarktrente kwam in mei gemiddeld 8,82 tegen 8,63 in april. Medio juni was zij 9,02

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1979 | | pagina 40