De grondpolitiek is al jaren een heet hangijzer. Het kabinet-Den Uyl is er over gevallen. Vlak voordat dit kabinet zou struikelen kenmerkten de debatten over de grondpolitiek in de Tweede Kamer zich door veelvuldig uitstel op verzoek van de toenmalige minister van Justitie Van Agt. Dit leidde tot tafereeltjes in de Kamer, zoals die op de foto staan afgebeeld. De toenmalige fractieleiders van de regeringspartijen (van links naar rechts) Terlouw (D'66), Van Thijn (PvdA), Andriessen (KVP) en Aantjes (ARP) hier bijeen in een van de laatste vergeefse pogingen de val van het kabinet-Den Uyl te voorkomen. Inmiddels heeft het kabinet-Van Agt de eerste aanzetten verricht om de grondpolitiek te regelen. Zoals uit het artikel van drs. De Heer blijkt is een definitieve oplossing echter nog ver te zoeken. De grondpolitiek blijft een heet hangijzer houden van subsidies aan dergelijke bedrijven, maar een dergelijk beleid kan de ontwikkelingen slechts zeer ten dele beïnvloeden. In het Bestuur van het Landbouwschap kon men het niet eens worden over de wenselijkheid om de omvang van intensieve veehouderijbedrijven aan strikte criteria te binden. Wel werd het wenselijk geacht dat het 'landbouweigene' in de intensieve veehouderij wordt bewaard, hetgeen voor bedrijven met een omvang tot twee tot drie arbeidskrachten het geval zou zijn. Het midden gemeten Bij het laatste komt het probleem van het middenbe drijf weer tevoorschijn. In het LEI-jaarverslag 1978 heeft de heer Bauwens een beschouwing gegeven over dit paradepaardje van de Nederlandse landbouw politiek. Na te hebben vermeld met welke verschillende invalshoeken over het middenbedrijf wordt gesproken (de heer Bauwens komt tot vier) geeft hij er een defini tie van. Volgens die omschrijving is het middenbedrijf een bedrijf met zodanige bedrijfsuitkomsten dat enige vermogensvorming mogelijk is, echter in onvoldoende mate om op de duur de continuïteit van het bedrijf vei lig te stellen. Dit laatste slaat zowel op de noodzake lijke bedrijfsontwikkeling als op de financiering van een bedrijfsovername. De vermogensvorming welke nodig is om de continuï teit wel veilig te stellen wordt in het artikel gesteld op een jaarlijkse reservering van 1,5 van het bedrijfsver mogen. Dit is mogelijk wanneer het bedrijf 80 of meer van de betaalde en berekende kosten uit eigen inkomsten kan dekken. Ook een ondergrens wordt aangegeven, nl. daar waar een bedrijf in het geheel niet kan reserveren en dit is het geval indien 65% of minder van de betaalde en berekende kosten wordt ge dekt. Vraagteken Deze beschouwing in het LEI-jaarverslag, waarin uiter aard nog meer gegevens over het middenbedrijf wor den weergegeven, is bijzonder nuttig voor de gesprek ken over deze bedrijven die meestal een nogal zweve rig karakter plegen te hebben. Overigens is de discus sie over het middenbedrijf in oorsprong een reactie ge weest op het rente-subsidiebeleid, zoals dit via de Europese Gemeenschap in ons land is ingevoerd. De rentesubsidies richten zich op bedrijven welke kunnen uitgroeien tot zogenaamde moderne bedrijven. De om vang van deze moderne bedrijven werd betrekkelijk nauwkeurig omschreven en het uitgangspunt daarvoor was dat zij nu - en in de toekomst - een inkomen kun nen krijgen dat van eenzelfde hoogte is als dat van ver gelijkbare beroepsgroepen. Vijf jaar geleden werd een vraagteken gezet bij deze groeifilosofie. Ook werd betwijfeld of het zinvol is pre cies aan te geven hoe het bedrijf van de toekomst er uit zal zien: het valt moeilijk de toekomst te voorspel len en bovendien is gebleken dat er dan een neiging bestaat de eisen erg hoog te stellen terwijl landbouw bedrijven van een meer beperkte omvang ook leefbaar kunnen zijn. Daarnaast werd ook meer en meer duide lijk dat het vakmanschap van de ondernemer een door slaggevende rol speelt en dat valt niet uit te drukken in

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1979 | | pagina 35