wat ons bezighoudt wob PARTICIPEREN IN BEDRIJVEN? De relatie tussen het bedrijfsleven en het bankwezen is nauw. Dat is terecht en vanzelfsprekend. Het is echter een relatie, die zeker in ons land vanouds uitgaat van een wezenlijk onderscheid tussen deze twee. Enerzijds is er de on derneming, die in eigen verantwoorde lijkheid en voor eigen risico zijn bedrijf voert, anderzijds is er de bank, die even eens voor eigen verantwoordelijkheid en risico de onderneming financiert. Ook wanneer er intensief onderling be raad en overleg tussen beide plaats vindt, draagt ieder de eigen geaarde ge volgen van zijn eigen handelingen. Wij menen, dat dit de goede onderlinge verhouding bevordert. De gedachte, on langs door de NMB geopperd, om via een volledig eigen participatiemaat schappij aan het bedrijfsleven risicodra gend vermogen, zij het in tijdelijke vorm, ter beschikking te stellen, spreekt ons om verschillende redenen weinig aan. Dit zou een volledige vermenging van verantwoordelijkheden van bank en on dernemer betekenen. Eén bepaalde bank zou rechtstreeks zeggenschap, macht krijgen in ondernemingen, waar door zij onvermijdelijk op de stoel van de ondernemer komt te zitten. Onder die omstandigheden kunnen zich situa ties voordoen, die de objectiviteit van de bank in gevaar kunnen brengen, het geen uiteindelijk noch in het belang van de bank, noch in dat van de ondernemer zal zijn. Wij menen, dat dit terecht weerstand zal wekken bij de onderne mer zelf en ook bij de publieke opinie. Van een werkelijke behoefte aan een ri sicodragende vermogensparticipatie door één bepaalde bank is bovendien op grond van onze ervaringen met het be drijfsleven ook niet gebleken. Voor zover er behoefte aan dergelijk vermogen on der het bedrijfsleven bestaat, kan daarin ons inziens thans door bestaande in stanties worden voorzien. Wij denken hier allereerst aan de Nederlandse Parti cipatie Maatschappij en aan Risico Ka- pitaal Nederland, in wier aandelenkapi- Z. taal ook de banken - onder andere ook onze centrale bank - deelnemen. Bo vendien is door toepassing van het zo genaamde vermogensversterkingskre- diet het reeds thans mogelijk met over- heidsgarantie tijdelijk risicodragend ver mogen ter beschikking te krijgen. In dit kader wijzen wij voorts nog op de mo gelijkheden die er voor het bedrijfsleven liggen in de door de overheid opgerichte Financieringsmaatschappij Industrieel Garantiefonds 's-Gravenhage en op de regionale ontwikkelingsmaatschappijen NOM, LIOF en OOM. Als een bedrijf behoefte heeft aan uit breiding van het risicodragend vermo gen, zien wij het als onze taak een aan vraag bij een van deze instanties inten sief te begeleiden. Zonodig zullen wij erop aandringen dat normen en proce dures worden aangepast. Voorshands ontwaren wij echter geen zinvol motief om onzerzijds een eigen participatie-ac tiviteit te gaan ontwikkelen. De door ons in de aanhef genoemde scheiding van verantwoordelijkheden is in de praktijk beproefd en deugdelijk gebleken. Daar van worde niet dan bij hoge uitzonde ring afgeweken. Een gedachte, die wij ook bespeuren in de beperkingen die de Wet Toezicht Kredietwezen aan de deelname van een bank in het vermo gen van een onderneming stelt. Zowel bij kredietverlening als bij het participeren in aandelenkapitaal spelen de persoon van het management en de kwaliteit van de plannen een belangrijke rol. Een maximale kredietverlening spreekt ons meer aan dan koerswinst op een participatie in het aandelenkapi taal. REGIOKANTOREN: HET AFTELLEN IS BEGONNEN In de kern van de zaak wordt door middel van regionalisatie beoogd een antwoord te geven op de vraag op wel ke wijze in veranderende omstandighe den de aan de centrale bank opgedra gen taken ten behoeve van de aange sloten banken zo doelmatig en efficiënt mogelijk kunnen worden vervuld, ten einde een zo goed mogelijk functione ren van de aangesloten banken ener zijds en van de organisatie als geheel anderzijds te ondersteunen en te ver sterken. De districtskantoren hebben in hun hui dige opzet gestalte gekregen na de fusie tussen de beide voormalige centrale banken in Utrecht en Eindhoven. De dis trictskantoren zijn bemand en toegerust om in de omstandigheden van destijds een beperkt aantal functies en taken in het kader van de begeleiding en de on dersteuning van de aangesloten banken uit te oefenen. Sinds het begin van de jaren zeventig heeft onze organisatie echter in velerlei opzicht een bijzonder snelle en dynamische ontwikkeling doorgemaakt. Het balanstotaal van de organisatie is meer dan verdubbeld; de dienstverlening is in alle opzichten uit gebreid; nieuwe taken zijn aangepakt; nieuwe beleidsmanagement- en plan ningprocedures zijn ontwikkeld; jaarlijks wordt voor miljoenen guldens geïnves teerd in nieuwbouw en verbouwingen; de interne organisatie vraagt voortdu rend aandacht; het personeelsbestand heeft een explosieve groei te zien gege ven. Deze ontwikkelingen stellen hoge eisen aan de organisatie, zowel bij de aange sloten banken als bij de centrale bank. Zulks geldt met name op het vlak van de onderlinge samenhang en samenwer king, de wederzijdse bereikbaarheid en toegankelijkheid, alsmede op het punt van de degelijkheid en snelheid van be slissingen, de begeleiding, de advisering en de goedkeuringsprocedures. In die situatie is het een zaak van groot belang, dat regionaal gespreid eenhe den worden ingericht, welke zich in het bijzonder kunnen richten op het begelei den en adviseren van de aangesloten banken en welke tegelijkertijd een brug functie vervullen tussen de verschillen de onderdelen van de organisatie. Gedurende het najaar van 1978 heeft in onze organisatie een uitvoerige discus sie plaatsgevonden over het doel en de organisatie van de regionalisatie zoals o.a. hierboven beschreven. De beraad slagingen werden afgesloten met een advies van de Centrale Kringvergadering en een advies van de Ondernemings raad van de centrale bank. Op basis van deze adviezen is aan de uitvoering van het regionalisatieplan be gonnen, met het doel om voor het einde van 1979 daarmee gereed te kunnen komen, zodat men in de 9 regio's van start kan gaan. Het eerste wat daar voor nodig was, was het vinden van een pas sende huisvesting en een team van regiodirecteuren. Deze maand konden de namen van de nieuw benoemde regiodirecteuren aan de organisatie worden bekendgemaakt. Tevens kon worden medegedeeld dat waar nodig nieuwe huisvesting werd gevonden en dat deze wind en weder dienende in het late najaar gereed zal zijn. De Hoofddirectie heeft zowel over de definitieve vestigingsplaats van de re giokantoren als over de benoeming van de regiodirecteuren met de kringbestu- ren overleg gepleegd. Het stemt tot gro te voldoening dat deze eerste belangrij ke stappen op de weg naar de verwe zenlijking van de regionalisatie op zo korte termijn gezet konden worden. Wij prijzen ons gelukkig dat dit in goed

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1979 | | pagina 4