geld- en kapitaalmarkt W •**,- •vCi te weten het op een laag pitje staande indirecte sy steem, de directe kredietbeperking en een kwalitatieve beperking van het consumptief krediet. Op de geldmarkt vertoonde de geldmarktrente in de maand april weinig veranderingen. Het maandgemid- delde voor 3-maands interbancaire deposito's kwam op 7,43 tegen 7,30 in maart. Gedurende de maand konden de banken hun voorschotten bij De Nederland- sche Bank met f 1,8 miljard aflossen maar aan het eind van de maand liepen deze weer op tot f 2,7 miljard. De speciale belening van f 870 miljoen die liep tot 20 april werd door De Nederlandsche Bank niet verlengd, zodat de banken wat meer op hun contingenten moesten trekken. Begin mei was de situatie zodanig dat om de geldmarktruimte op nul te krijgen het Rijk ten minste f 1 miljard meer zou moeten uitkeren dan zij in kas had. In de achter ons liggende verslagperiode hebben zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan, die een nadere beschouwing verdienen. Zo werd een con junctuurbeschikking voor het consumptief krediet af gekondigd, kwam de bodem van de schatkist in zicht en gaf dr. Zijlstra zijn jaarlijkse visie op het economisch gebeuren. Om bij dit laatste te beginnen - ook op andere plaatsen in dit nummer wordt er aandacht aan geschonken - de president van De Nederlandsche Bank heeft zeer dui delijk gesteld dat de schatkist leeg is. Daarbij herhaalt hij zijn ook reeds in vorige verslagen geuite mening, dat de norm van 6 voor het financieringstekort een bovengrens is die geen rustpunt mag zijn maar als keerpunt moet worden gezien, om het tekort naar het aanvaardbare niveau van 4 terug te brengen. Ten aanzien van het huidige financieringstekort wordt gesteld dat de noodremprocedure die de regering in het vooruitzicht heeft gesteld welhaast onontkoom baar lijkt. Daarbij is voor de komende maanden, waar het Rijk traditioneel altijd veel betalingen doet, van groot be lang dat voor het eerst in jaren een financieringsarran gement tussen de Staat en De Nederlandsche Bank is afgesloten waarin is bepaald dat de Staat voor circa f 1 miljard bij De Nederlandsche Bank in haar seizoenma- tige kasbehoeften mag voorzien. Daarnaast kan de Staat uit hoofde van andere regelingen een renteloos voorschot van f150 miljoen bij De Nederlandsche Bank opnemen en haar tegoed van f 1400 miljoen, dat destijds is ontstaan door overdracht van de IMF-positie voor seizoenmatige tekorten aanwenden. Een en ander impliceert dat het Rijk voor circa f 2,5 miljard debet kan staan bij De Nederlandsche Bank. De huidige ontwikkelingen rond het financieringstekort alsmede de aandrang om de noodremprocedure te ge bruiken, hebben de markt tot het inzicht gebracht dat dit jaar geen perioden van grote overschotten in de geldmarkt te verwachten zijn. Het lijkt aannemelijk - en de huidige praktijk wijst dit al uit - dat elke verrui ming van de geldmarkt zal worden benut om schatkist papier te plaatsen en elke positieve ontwikkeling op de kapitaalmarkt zal worden uitgebuit om daar zoveel mo gelijk te lenen. Daardoor zijn de verwachtingen over de rente-ontwikkelingen algemeen ook duidelijk minder benedenwaarts gericht geworden dan aan het begin van het jaar het geval was. Enige werking op de kapitaalbehoefte van de andere grote geldvragende sector op de openbare kapitaal markt - het bankwezen - kan uitgaan van de op 25 april afgekondigde conjunctuurbeschikking voor finan cieringsondernemingen. Daarbij is globaal bepaald dat de consumptieve kredietverlening van financieringson dernemingen met niet meer dan 15 mag stijgen in de periode april 1979 tot en met maart 1980. Ook het bankwezen zal worden gevraagd zich hieraan te confir meren. Daarmee zal het bankwezen gelijktijdig de wer king ondervinden van drie vormen van kredietrestrictie, Drs. B. J. Kruimel Studiedienst Opmerkelijk was het resultaat van de derde schatkist- papieremissie van 1979. Op 25 april werd door het bankwezen f 569 miljoen ingeschreven tegen een rente van 73/b% voor 5-jaars papier. De rente lag daarmee bijna 1 boven die van de emissie welke eind maart heeft plaatsgevonden. Ook deze ontwikkeling is een te ken van een voor de Staat minder soepel verlopen van de dekking van haar tekorten. Op de openbare kapitaalmarkt liep de rente in de loop van de maand april iets op. De rentewijzer kwam in april op gemiddeld 8,63 tegen 8,58 in maart. Naast de reeds aangeduide factoren speelde ook een belangrijke rol dat de gulden op het moment een min der gewild beleggingsproject is geworden. Oorzaak daarvoor is niet zozeer een specifieke zwakte van de gulden dan wel het weer meer favoriet worden van de Amerikaanse dollar en het pond sterling. Dit resulteert in een mindere belangstelling voor de Duitse mark en de Zwitserse frank en een geringe vraag of wellicht af stoting van guldenswaarden. De emittentenrij werd in april geopend door de Staat der Nederlanden die de traditie om de nieuwe lening uit te geven op het moment dat de vorige wordt ge stort, weer oppakte. Ditmaal betrof het een 8,5 ten derlening met een gemiddelde looptijd van 5,5 jaar waarop tegen een koers van 99,9 f 400 miljoen werd toegewezen. Gezien de omvang van de vorige Staats leningen moet de belangstelling voor de laatste - met een koers onder pari - teleurstellend worden genoemd. Vervolgens was de beurt aan de NMB die door de ver slechterde marktomstandigheden een 8-jarige 8,75 lening ter grootte van f 150 miljoen volledig zag mis lukken. Uiteindelijk werd voor f 100 miljoen, welke te gen een koers van 99,7 was geëmitteerd, notering aangevraagd. De derde en laatste lening van de maand werd uitge geven door de Nederlandse Investerings Bank voor Ontwikkelingslanden die nadat zij de couponrente had moeten verhogen van 8,75 tot 9 haar 10,5-jarige le ning ter grootte van f 125 miljoen een succes zag wor den.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1979 | | pagina 40