hoezeer de ontwikkelingslanden de laat
ste jaren hun plannen onder druk zagen
komen. De jaarlijkse lasten uit hoofde
van de schuld zijn voor vele ontwikke
lingslanden het kwart van de exportop
brengsten genaderd I Vele arme landen
besloten daarom hun uitvoer zo snel
mogelijk op te voeren, om op die manier
aan de zo hard benodigde deviezen te
komen. Dit betekende veelal tevens een
afremmen van de invoer waardoor het
produceren in eigen land al meer aan
dacht kreeg. Hiervoor moest echter de
technologie uit het buitenland worden
verkregen.
Dit laatste is nu één van de achtergron
den voor het verlangen van de ontwik
kelingslanden om tot technologie-over
dracht vanuit de rijke landen te komen.
Deze wens werd 'en bloc' gepresen
teerd op een speciale zitting van de Ver
enigde Naties in 1974, tijdens welke op
initiatief van deze landen (groep van 77)
de eerste aanzet werd gegeven tot het
inschalen van de wereldeconomie in
een Nieuwe Economische Orde. De in
dustrielanden werden uitgenodigd een
extra bijdrage aan de ontwikkeling van
de arme landen te verlenen door het le
veren van goedkope en aan het ontvan
gende land aangepaste technologische
middelen. Daardoor zou men in staat
zijn een zo efficiënt mogelijke industrie
op te bouwen. Naast het reduceren van
patent- en licentierechten, verlangden
de ontwikkelingslanden een aantal juri
dische afspraken, waardoor de betref
fende leverancier van technologie niet
aan bepaalde voorwaarden zou kunnen
ontkomen. Hiertegenover stelden de in
dustrielanden de eis dat zij bescherming
en voldoende vergoeding bij nationali
satie van hun investeringen wensen op
basis van internationaal recht.
Onderhandelen als gelijkwaardige
partners
Deze ommekeer naar een hardere con
frontatie tussen arm en rijk, die reeds
voelbaar werd in de jaren zestig en be
gin zeventig, kreeg een extra stimulans
van de geëmancipeerde houding van de
OPEC-landen. Bovendien gingen zich
vermoeidheidsverschijnselen in de eco
nomie van de industrielanden vertonen
waar sommige delen van het bedrijfsle
ven naar nieuwe afzetgebieden zochten,
voornamelijk in de richting van de Oost
bloklanden en de ontwikkelingslanden.
Mede onder invloed hiervan kwamen
sinds 1973 tussen arme en rijke landen
gesprekken op allerlei niveaus op gang,
die het ontwikkelingsvraagstuk sinds
dien in een meer zakelijk verband trok
ken. De dreiging deed zich voor dat de
prijzen van de grondstoffen zouden wor
den omhooggebracht naar analogie van
de olieprijzen. Uiteindelijk werd de aan
dacht naar de traditionele eis verlegd:
stabilisering van de grondstoffenmark-
ten. De besprekingen hieromtrent spe
len zich hoofdzakelijk in het kader van
Om zelf te produceren moeten machinerieën uit het buitenland ingevoerd worden.
de UNCTAD af, doch ook in de bijeen
komsten van de Wereld Voedsel Orga
nisatie kwam een en ander ter sprake.
De knelpunten zijn vooral keuzevraag
stukken: prijsstabilisering of export-in
komstenstabilisering, geïntegreerde
aanpak of aanpak per produkt, indexe
ring van de grondstoffenprijzen of niet.
De vorming van een grondstoffenfonds,
de omvang ervan, het aanleggen van
buffervoorraden, de wijze van interve
niëren, al deze technische onderdelen
geven aanleiding tot vele meningsver
schillen. De ontwikkelde landen wensen
hierbij zoveel mogelijk de vrije markt te
handhaven, terwijl de ontwikkelingslan
den meer zien in het rechtstreeks ingrij
pen in de markt door een daartoe op te
richten supranationale instelling.
Gelet op de vele uiteenlopende belan
gen ziet het er voorlopig naar uit dat het
geheel een langdurige zaak wordt en