self-reliance
tributie vormt een grote belemmering
voor de voedselvoorziening. Voorts
dringt meer en meer in kringen van de
Wereld Voedsel Organisatie (FAO) en de
Wereldbank door, dat juist in de meest
door honger getroffen ontwikkelingslan
den de uitbreiding van de voedselpro-
duktie stagneert door de sociaal-econo
mische structuur van het platteland.
Ook dient er verhoogd de nadruk te ko
men liggen op de agrarische sector in
zijn geheel, omdat deze in sommige lan
den in prioriteit plaats moest maken
voor de exportindustrie.
Een apart dilemma onder deze omstan
digheden is dat de regionale ontwikke
lingsbanken de grootste moeite hebben
om geschikte projecten voor aanwen
ding van hun middelen te vinden. Dat de
voedselproduktie in ieder geval extra
aandacht moet behouden, blijkt uit het
feit dat sinds 1965 de voedselinvoer in
relatieve en absolute zin is toegenomen,
terwijl de aanwas van de voedselpro
duktie sinds 1974 onder die van de zes
tiger jaren kwam, ondanks goede
weersomstandigheden. Mede daarom
blijven de multilaterale organisaties
aandringen op verhoogde hulpinspan
ningen, zowel in de vorm van voedsel
hulp, als in de vorm van technische en
kapitaalhulp.
Schuldenlast dwingt tot
exporteren
De industrielanden bleven tot nu toe
aanmerkelijk met hun bijdrage achter bij
de toezeggingen die in 1970 werden ge
daan: elk land zou 0,7 van zijn BNP
ter beschikking stellen. Hoewel er nomi
naal in stijgende lijn werd deelgenomen,
bleek de reële toename nauwelijks van
betekenis. Het aandeel van het geza
menlijke BNP liep zelfs terug van 0,53
(1961naar 0,31 (1977). Slechts lan
den als Zweden, Noorwegen en Neder
land beantwoordden aan hun verplich
tingen. Het totaalbedrag dat de indus
trielanden in 1977 officieel aan hulp ver
strekten was 14,8 miljard, hetgeen
neerkomt op ca. 4% van het totaalbe
drag aan wereldbewapening van dat
jaar! De grootste contribuanten, de Ver
enigde Staten, West-Duitsland en Ja
pan, waren voor 80 verantwoordelijk
voor het niet vervullen van de norm.
Met inbegrip van exportkredietfacilitei
ten, private giften en directe investerin
gen, alsmede bijstand door de
OPEC-landen (hoogte van 3 van hun
BNP) en een summiere bijdrage door
het Oostblok, kwam in 1977 na bijtelling
van 11 miljard aan leningen van inter
nationale banken een middelenstroom
tot stand van 64 miljard. Gezien het
totale tekort op de lopende rekening
van $22 miljard en $32 miljard aan
rente en aflossingen (op een schuld van
ca. 250 miljard), blijkt uit een en ander
TABEL I
Derde Wereld
ontwikkelingsgebieden
Totale bevolking
(in min.)
In van
wereldbevolking
1950
1975
1950
1975
Afrika
Azië Midden-Oosten
(excl. VR China)
Latijns-Amerika
Totaal Derde Wereld
OESO Oostblok
China
Totaal Wereldbevolking
217
698
135
1050
870
570
2490
384
1224
304
1912
1162
835
3909
9
28
42
10
31
48
TABEL II
DerdeWereld Bevolking BNP per hoofd Gemiddelde
ontwikkelingsgebieden 1975 (in $-1974) groei in
(in min.) 1950 1975 (1950-1974)
Afrika
384
170
308 2,4
Midden-Oosten
81
460
1660 5,2
Zuid-Azië
830
85
132 1,7
Oost-Azië
312
130
341 3,9
Latijns-Amerika
304
495
944 2,6
Totaal Derde Wereld
1911
187
400 3.0
Totaal OESO
654
2387
5238 3,2
(excl. Griekenland, Turkije, Spanje, Portugal)
TABEL III
Ontwikkelings
BNP per hoofd (1976) volgens verdeling naar landen
gebieden
in de categorie met
laag inkomen
midden-inkomen
250)
250 - 3000)
Aantal
Aantal be
Aantal Aantal be
landen
volking (min.)
landen volking (min.
Afrika
37 landen
20
166
17 224
(excl. Libië)
Midden-Oosten
8 landen
1
6
7 65
(excl. Saoedi-Arabië,
Kuwait)
Zuid-Azië
8 landen
8
845
Oost-Azië
12 landen
4
194
8 161
Latijns-Amerika
21 landen
1
5
20 307