gesprek met ir. p. j. lardinois betaalbaar zijn. Voortgaande automatisering is (in zekere zin) helaas een absolute voorwaarde voor het gezond voortbestaan van een bedrijf als het onze: wie naar een soort 'automatiseringsheffing' toe wil, moge dat tevoren heel goed bedenken! De persoonlijke bank-gedachte zal, zo is besloten, als proef bij een aantal banken worden toegepast. Daardoor zullen we niet alleen het begrip nader in concreto kunnen interpreteren, maar we zullen naar we hopen ook duidelijke aanwijzingen krijgen over kosten en opbrengsten van de nieuwe aanpak. Met de regionalisatie naderen we nu, na de uitspraak van de Centrale Kringvergadering en de beslissing van de Raad van Beheer, langzamerhand de uitvoeringsfase. De komende maanden zijn bestemd om een en ander voor te bereiden en om de discussies met de kringen in een aantal regio's en met de Ondernemingsraad af te ronden. Wat verwacht u van onze, vorig jaar ingestelde Commissie Arbeidsverhoudingen? Op 1 januari zal ik 'sociale zaken' als bijzonder aandachtsgebied krijgen. Dat is de reden waarom ook ikzelf, naast de heer Brust, lid zal gaan worden van die commissie. Ik verwacht veel van deze commissie, temeer omdat een dergelijke studie ook op gang gaat komen binnen andere kaders van coöperatief Nederland. We zullen antwoorden moeten vinden op een aantal vraagstukken die vanuit de maatschappij aan de coöperaties worden gesteld. Dat zal mijns inziens geen eenvoudige zaak zijn, willen we althans de rechten van onze leden overeind houden. Het is duidelijk, dat onze organisatie, behalve de algemene, ook hele specifieke aspecten heeft die grondig bekeken moeten worden. Daarvoor hebben we dan ook de eigen commissie ingesteld. In hoeverre kunnen bijvoorbeeld de aangesloten banken betrokken worden bij CAO's? Moet er in onze organisatie een centrale ondernemingsraad komen voor centrale bank en aangesloten banken samen? Hoe moet de werkgever zich opstellen tussen de Vereniging Personeel Rabobanken en de centrale vakbonden? Dat zijn al drie vragen. U wilt ze nu niet beantwoorden Nee, daarvoor hebben we onze commissie. Zij zal haar antwoorden te zijner tijd wel geven en dan moeten we die als organisatie wegen en er ons oordeel over uitspreken. U hebt meer dan eens gezegd, dat u de arbeidsmobiliteit binnen onze organisatie zou willen vergroten. Ja, dat vind ik een heel belangrijke zaak. Echter niet alleen van de centrale bank naar functies bij de aangesloten banken, maar ook omgekeerd. We moeten hier aandacht aan schenken ook ter verbetering van de hele organisatie. Ons begrip over en weer wordt in hoge mate gediend als we over meer mensen beschikken die beide kanten van de organisatie kennen. Dit moet echter steeds op basis van vrijwilligheid gebeuren: we willen het aanmoedigen maar willen en kunnen het niet afdwingen zoals je dat bij een filiaalbedrijf zou kunnen. De Structuurcommissie is weer aan de studie, onder andere over de betekenis van het lidmaatschap en de aansprakelijkheid van de leden. Wilt u daarover iets zeggen? Nu eigenlijk liever niet. Het zijn zeer ingewikkelde zaken, waar de Structuurcommissie zich thans over buigt. Ze zijn, zoals u weet, bewust niet door de commissie-Van Maldegem behandeld, mede omdat er onzekerheid bestond over komende wettelijke maatregelen. Die onzekerheid is minder geworden, doordat we weten wat de Wet Toezicht Kredietwezen op het punt van bijvoorbeeld (kruislingse) garantie eist en doordat de twee wetsontwerpen betreffende de VAD bekend zijn. Laten we echter rustig de bevindingen van de Structuurcommissie afwachten. Wat de leden van onze banken betreft, wil ik wel zeggen, dat ik een actief ledenbestand een essentiële voorwaarde acht voor het behoud van de kenmerken van onze organisatie. Een aangesloten bank met personeel, een directeur en alleen maar een kleine beheersraad, zou in wezen datgene missen waarop haar zelfstandigheid moet berusten: het contact mèt en het referentiepunt ten opzichte van de totale plaatselijke gemeenschap! Wij zijn banken, maar coöperatief georganiseerde en dus met leden. Zo zegt ook de wet het vanaf 1 januari. Ik ben daarom van mening dat onze plaatselijke banken zich hun heel eigen plaats meer dan ooit bewust moeten zijn en dat door ons initiatieven die leiden tot een actievere deelname van de zijde van ons ledenbestand krachtig moeten worden ondersteund. Is ons buitenlands bedrijf een soort vierde luik, dat aan uw drieluik komt? Nee, zo wil ik het niet noemen. Het is ook geen speerpunt van onze activiteiten, maar een bedrijvigheid waar we een kleine tien jaar geleden heel voorzichtig mee begonnen zijn maar die ook in de eerstkomende jaren zeer waarschijnlijk een wat versnelde ontwikkeling zal ondergaan. Het blijft echter een beheerste ontwikkeling, waarbij we ons niet in avonturen zullen begeven. Elke stap moet bancair volkomen verantwoord zijn. Hier en daar zul je onvermijdelijk wat extra risico lopen, maar dat moet dan ook extra worden afgedekt. Voor ons is de uitbouw van ons buitenlands bedrijf niet maar een bancaire aardigheid, maar ook een soort opdracht, die we in breder verband tegenover onze cliënten en tegenover de Nederlandse samenleving te vervullen hebben. Zeer juist! Wij zijn en moeten blijven in de eerste plaats een Nederlandse bank. Maar wel een met een aanmerkelijke internationale bankbedrijvigheid. Dat is toch iets anders dan een internationale bank als bijvoorbeeld de ABN, die in wezen een andere structuur heeft dan de onze en ook anders zal blijven. Ik ben van mening, dat behalve vanuit de extra groei- en rendementsmogelijkheden we ons buitenlands bedrijf primair moeten zien vanuit onze verantwoordelijkheid tegenover leden en cliënten en ook uit onze verantwoordelijkheid als grote Nederlandse financiële instelling. Het lijkt ons een moeilijke, langademige taak een perfect buitenlands bedrijf op te zetten. Dat is ook niet eenvoudig, zeker niet omdat de hele habitus van onze organisatie een puur binnenlandse was. Het vereist tijd, voordat je inderdaad tot in je botten ook op het buitenland bent ingesteld. Vandaar dat het bij ons een geleidelijk proces moest zijn. Maar een versnelling kan in een gegeven periode noodzakelijk zijn. We zijn op de goede weg I Bent u tevreden over de wijze waarop de Unieo Banking Group op gang is gekomen? Beslist. We hebben dat Unico-verband van zes Europese coöperatieve banken nu sinds een jaar en ik constateer niet alleen binnenshuis, maar ook bij de partners, dat het heel goed van de grond gekomen is. Ook de resultaten, die wij ermee konden bereiken, zijn alleszins de moeite waard. Ik wil niet vergelijken met andere Europese bankconsortia. De Unico-bankgroep is een stuk later op gang gekomen en pas na verloop van een aantal jaren kun je

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1979 | | pagina 12