mate een beroep doen op de openbare onderhandse kapitaalmarkt. In een periode van kredietbeperking en monetaire onrust is het geen eenvoudige opgave om dan alles voor elkaar te krijgen I In de zomer heeft, wat de kredietrestrictie betreft, de nieuwe definitie van spaargelden, waardoor deze ook een deel van de deposito's ging omvatten, ons ongetwijfeld wat lucht gegeven. Maar het gunstige effect daarvan bleef toch zeer beperkt. Toch geloof ik te kunnen zeggen, dat wij - en dan bedoel ik ook de aangesloten banken - dit alles in goede eendracht samen behoorlijk hebben rond gekregen. Maar het 'herderlijk schrijven' was nodig? Ja, de Raad van Beheer en de Hoofddirectie vonden het nodig in oktober, toen de motor van ons bedrijf de kans liep door de onrust op bancair terrein warm te gaan lopen, dat schrijven te doen uitgaan. Ik geloof ook, dat men dit in onze organisatie behoorlijk ter harte heeft genomen. Hoe ervaart u de toch soms ingrijpende maatregelen waarmee het bankwezen in 1978 door De Nederlandsche Bank werd geconfronteerd. Het is logisch, dat je als bankier graag zou hebben, dat de overheid zich zo weinig mogelijk met je bedrijf bemoeit. Het is ook logisch, dat we - eerlijk gezegd - met een en ander weieens voor problemen komen te staan. Maar aan de andere kant moeten we ook zeggen, dat we toch wel begrip hebben voor de noodzaak van een politiek te voeren die anti-speculatief is en voor het streven de koers van de gulden te beschermen, ook in het kader van de inflatiebestrijding. Hoe zijn uw verwachtingen omtrent het Europese Monetaire Stelsel, zoals zich dat nu begint af te tekenen? U weet dat ik me ten aanzien van het EMS al in een heel vroeg stadium zeer positief heb opgesteld. Nu het er inderdaad naar uitziet, dat ergens in januari dit stelsel kan worden ingevoerd, kan ik alleen maar zeggen dat het me bijzonder verheugt, dat er nog zoveel politieke samenhang in Europa is, dat zo'n initiatief weerklank vindt. Of zuiver technisch-economisch gezien dit stelsel het in de huidige warrige monetaire wereld zal kunnen houden, is een andere vraag. Maar ik geloof inderdaad dat het absoluut noodzakelijk is voor de handhaving van het bereikte in de EEG dat men een dergelijk initiatief heeft genomen en dat men dat heeft aangedurfd. Vergeet echter niet, dat dat aandurven primair een politieke keuze is. Trouwens de hele opbouw en uitbouw van de EEG was en is op de eerste plaats een politieke keuze. Bent u tevreden met de resultaten van onze organisatie, zoals u die nu aan het eind van het jaar ziet? Ja, in grote lijnen en tegen de achtergrond van de problemen die het jaar gaf, mogen we op het punt van de groei en de behaalde reserverings capaciteit niet ontevreden zijn. Zulks ondanks het feit dat we in 1978 misschien wat meer problemen hebben gehad dan in 1976 en 1977. Evenals in het jaar daarvóór is in het afgelopen jaar de groei van het balanstotaal voor ons groter geweest, dan we ons eigenlijk in onze langjarige prognose voor ogen hadden gesteld. Daar hebben een aantal factoren in meegespeeld, en dat levert ons ook geen wezenlijke moeilijkheden op. Kijk je moet zo iets bezien in het kader van je beleid over een periode van verscheidene jaren. Het eerste gedeelte van zo'n periode kan een voorschot geven wat groei betreft op betere jaren, wanneer de mogelijkheden eventueel minder worden. Die redenering gaat, in omgekeerde vorm, ook op voor de reserveringscapaciteit. Zo beschouwd, meen ik dat we, gezien tegen de achtergrond van de reële groei in onze reserveringscapaciteit, zowel in 1977 als in 1978 een zeer verantwoord beleid hebben gevoerd. De groei van het personeelsbestand is bij onze hele organisatie nog steeds zeer sterk. De centrale bank zelf had, na de zeer lage groei van 1977, in 1978 met een extra inhaalvraag aan personeelsleden te maken. Gezien de kostenstijging, die er in de loonfactor zit, is het duidelijk dat aan de beheersing van deze ontwikkeling een hoge prioriteit moet worden gegeven. Wie onze organisatie in 1978 op de voet heeft gevolgd, kan heel wat leven in de brouwerij constateren Ik dacht ook dat het op het ogenblik voor iedereen duidelijk moet zijn, dat de Rabobankorganisatie zeer actief bij tal van ontwikkelingen in onze maatschappij betrokken wil zijn. Ik noem maar een paar voorbeelden van onze activiteiten: De ontwikkeling naar een bankinstelling met een adequaat buitenlands bedrijf komt meer en meer op gang en krijgt vaste vorm. Mede daarom is onze relatie met Van Lanschot tot stand gekomen. We zijn aandeelhouder geworden in de Latin American Agribusiness Development, gevestigd in Florida en hebben besloten tot een eigen vestiging op Curapao, die in januari 1979 wordt geopend. Naast ons overleg in NCR-CISO-verband (internationaal georiënteerde produktencoöperaties, met wie we als lid van de Nationale Coöperatieve Raad samenwerken) hebben we mede voor agrarische projecten in het buitenland de Agri Business Group Holland opgericht. Zo zou ik meer kunnen noemen. Degene, die nog mocht twijfelen aan ons voornemen om op deze terreinen werkelijk iets te doen, zou ook kunnen kijken naar de mensen en de kennis die we bezig zijn aan te trekken. In dit verband spreekt wel duidelijk de benoeming tot lid van het presidium van oud-minister Duisenberg en van de heer Lieftinck als adviseur van onze buitenlandse activiteiten. De concurrentie van andere banken wordt sterker. Bent u daar bang voor? Nee, maar er is inderdaad een toenemende concurrentie binnen het Nederlandse bankwezen. Naar twee kanten: zowel bij de middelenwerving als aan de uitzettingen kant. In de zestiger jaren zijn de oude grenzen, die we hier kenden tussen de verschillende groepen eigenlijk al vervaagd: vanaf het moment dat de handelsbanken zich actief op de spaarmarkt gingen bewegen. Sparen en uitzettingen hangen nu eenmaal zeer nauw samen in de bankwereld. Toen werd het sectorale bankwezen verlaten en brak de periode van het algemene bankwezen aan. De beschutting van de 'eigen sector' is dus weg, je hebt meer ruimte, maar staat ook meer in de wind Ik denk dat we die concurrentie niet hoeven te schuwen, dat we hem moeten aandurven en dat we hem ook aankunnen! U hebt de automatisering, de persoonlijke bank en de regionalisatie vorig jaar ons drieluik genoemd. Hoe komen de luiken nu uit de verf? We zijn druk doende de verdere automatisering, het eerste luik, in een verantwoorde richting te stuwen. In het licht van de kostenontwikkeling is dat ook een dringende noodzaak. Desondanks kunnen we, vooral ook tegen de achtergrond van onze sterke groei nog steeds een aantal jaren van kwantitatieve uitbreiding van personeel verwachten. Zonder automatisering zou zo'n groei-ontwikkeling beslist niet

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1979 | | pagina 11