29
in 80 winkels
m
Voortdurend onderzoek naar gedrag en keus van de consument.
missie nog vele sporen zijn te vinden van
het werk uit de eerste periode.
Bij een zo lange bestaansperiode krijgen
ook nieuwe ontwikkelingen in de onder
zoekwereld en in de beleidssfeer de kans
mee te spelen, hetgeen enerzijds zeer
bevruchtend anderzijds vertragend
werkt.
Ook heeft de commissie zich onder zijn
nieuwe voorzitter een ruimere taak ge
steld dan opgedragen was. Met name
aan de samenwerking en coördinatie van
de voorlichting en het onderzoek is veel
aandacht besteed.
Het spreekt vanzelf dat een commissie in
een periode van ruim 7 jaar ook in de per
soonlijke samenstelling anderszins niet
ongeschonden blijft, zodat de eindsa-
menstelling nogal verschilde van de be-
ginsamenstelling.
Het werkterrein van de commissie
De commissie heeft het zich niet gemak
kelijk gemaakt en een ruim werkterrein
gekozen.
Alvorens een begin te maken met de uit
voering van de taakopdracht in engere
zin heeft de commissie zich eerst bera
den op een omschrijving van het begrip
midden- en kleinbedrijf en een begren
zing van het onderzoekveld. Voorts heeft
de commissie zich gebogen over de bij
het onderzoek toegepaste methoden, de
organisatie van het onderzoek, de verza
meling van de voor het onderzoek beno
digde gegevens, het onderzoekprogram
ma en het verband tussen onderzoek en
voorlichting.
Op elk van deze onderwerpen zal in het
onderstaande kort worden ingegaan. Le
zers die hierover meer willen weten zij
verwezen naar het rapport zelf, waarvan
exemplaren verkrijgbaar zijn bij het Mi
nisterie van Economische Zaken, post
bus 20101 Den Haag.
Voor de afbakening van het midden- en
kleinbedrijf is de commissie van een ge
talscriterium uitgegaan en wel van het
aantal werkzame personen. Na ampele
overweging rekent de commissie tot het
midden- en kleinbedrijf alle zelfstandige
ondernemingen met minder dan 100
werkzame personen. Het voordeel van
deze definitie voor onderzoekdoeleinden
is dat het midden- en kleinbedrijf met be
hulp van bestaande cijfermatige gege
vens gemakkelijker kan worden afgeba
kend dan met de thans gangbare defini
ties het geval is. In de huidige definities
worden namelijk voor elk van de bran
ches waarin het midden- en kleinbedrijf
werkzaam is afzonderlijke criteria aange
houden, zoals het aantal personeelsle
den, het aantal vestigingen of vervoer
middelen, de omzet enz. Voor deze af
zonderlijke normen zijn in veel gevallen
de bijpassende gegevens niet voldoende
aanwezig, terwijl een omzetnorm boven
dien voortdurend bijgesteld moet wor
den in verband met de inflatie en dat ge
beurt in de praktijk onvoldoende. De
commissie rekent echter de onderne
mingen in de primaire sector, dat zijn
vooral de landbouwondernemingen en
de vissers, niet tot het midden- en klein
bedrijf en sluit zich derhalve in deze aan
bij het gangbare spraakgebruik.
Overigens houdt de definitie van de com
missie een belangrijke uitbreiding van
het begrip midden- en kleinbedrijf in. De
bovengrens wordt met 100 personen
niet alleen hoger gesteld dan thans ge
bruikelijk is (meestal 50); ook het aantal
bedrijfstakken dat in de omschrijving
wordt betrokken is belangrijk groter, na
melijk de kleine industrie in plaats van al
leen het ambacht, de groot- en kleinhan
del in plaats van alleen de detailhandel
en voorts de zogenaamde zakelijke
dienstverlening (adviesbureaus, boek
houd-, reclame- en architectenbureaus
enz.). Het Economisch Instituut voor het
Midden- en Kleinbedrijf (EIM) heeft uit
gerekend dat het aantal werkzame per
sonen in het midden- en kleinbedrijf vol
gens de definitie van de Commissie in
1975 1 551 miljoen bedroeg, tegenover
1 028 miljoen volgens de door het EIM
en de Raad voor het Midden- en Kleinbe
drijftot nu toe gehanteerde definitie.
De Commissie verbindt echter aan deze
ruime definitie niet de conclusie dat ook
het onderzoekbeleid zich tot de nieuw in
de omschrijving betrokken bedrijfstak
ken zou moeten uitstrekken. De commis
sie beperkt zich duidelijk tot het door het
georganiseerde bedrijfsleven geënta
meerde onderzoek en houdt zich in het
bijzonder bezig met het door de overheid
(het Ministerie van Economische Zaken)
en de Hoofdbedrijfschappen Ambacht
en Detailhandel gesubsidieerde onder
zoek.
De commissie geeft de voorkeur aan ver
betering van het bestaande georgani
seerde onderzoek boven uitbreiding van
het onderzoekterrein. Dit betekent dat
alleen voor het geval in de nieuw tot het
midden- en kleinbedrijf te rekenen be
drijfstakken georganiseerd onderzoek
plaatsvindt met een continu karakter dat
tot het werkterrein van de commissie ge
rekend wordt.
Onderzoek kan zowel economisch als
technisch speurwerk omvatten. De com
missie laat het technisch onderzoek en
de daaraan verbonden innovatieproble-
matiek buiten beschouwing.
Bij het economisch onderzoek gaat het
enerzijds om onderzoek ter ondersteu
ning van het beleid van de overheid en de
besturen van de ondernemingsorganisa
ties anderzijds om onderzoek ter onder
steuning van het beleid van de individue
le ondernemer. Met beide vormen van
onderzoek heeft de commissie zich bezig
gehouden.
Het in 1930 met behulp van de overheid
opgerichte EIM beperkte zich tot 1952
uitsluitend tot het onderzoek voor de in
dividuele ondernemer en zijn branche
organisatie. In 1952 is aan het EIM het
zogenaamd sociaal-economisch onder-