het onderzoek voor
het midden-en
kleinbedrijf
vennootschappsrecht
breuk worden gedaan indien alleen een
kapitaalvermindering voor prioriteits
aandelen plaatsvindt. Voor een dergelijk
besluit tot kapitaalvermindering is dan
ook de goedkeuring van de vergadering
van prioriteitsaandeelhouders vereist.
Het wetsontwerp staat voorts slechts
een volstrekte meerderheid voor de be
sluitvorming over kapitaalvermindering
toe als ten minste de helft van het ge
plaatste kapitaal vertegenwoordigd is. Is
dit niet het geval dan dient er een twee
derde meerderheid te zijn. Voorts is van
belang dat in de toekomst de regels voor
kapitaalvermindering niet alleen zullen
gelden bij terugbetaling van kapitaal aan
de aandeelhouders en ontheffing van de
stortingsplicht, doch ook bij intrekking
De instelling van de commissie werd
aangekondigd in de Nota Midden- en
Kleinbedrijf 1969 welke door de hiervoor
genoemde Staatssecretaris Van Son op
17 november 1969 de Tweede Kamer
werd aangeboden. In deze nota worden
als voornaamste instellingsmotieven ge
noemd de noodzaak tot het stellen van
prioriteiten en de behoefte aan coördina
tie van de werkzaamheden der onder
zoekinstellingen, teneinde doublures te
vermijden. De behoefte aan prioriteit
stelling, de met voorrang te behandelen
onderzoekprojecten is evident; de finan
ciële middelen zijn immers beperkt en
ook het aantal onderzoekers is niet onge
limiteerd uit te breiden, zeker niet op kor
te termijn, de onderzoekwensen zijn
van door de NV ingekochte eigen aande
len en kapitaalvermindering wegens ge
leden verliezen. Dit is een waardevolle
aanvulling van de reeds bestaande wet
geving.
De bepalingen over kapitaalverminde
ring beschermen de belangen van
schuldeisers.
Het voorafgaande is slechts bedoeld om
een indruk te geven van een aantal voor
stellen tot wijziging van ons vennoot
schapsrecht.
Door de voorgestelde wijzigingen zowel
op het gebied van de kapitaalverminde
ring als op de andere terreinen zal ons
vennootschapsrecht zeker wat volmaak
ter worden en weer wat beter aansluiten
bij het recht van de andere lid-staten van
de EEG.
daarentegen onbegrensd. Het is daarom
zaak na te gaan welke onderzoekbe-
hoeften het meest urgent zijn en in wel
ke volgorde van belangrijkheid deze ge
plaatst kunnen worden. Gelet op het
toenemend aantal instellingen welke
zich bezighouden met onderzoek op het
terrein van het midden- en kleinbedrijf is
bovendien enige coördinatie wel ge
wenst teneinde doublures te vermijden
en de efficiency van het onderzoek te
verhogen. In een bijlage van het rapport
van de commissie is een lijst van deze
onderzoekinstellingen opgenomen.
De taakopdracht, uiteindelijk aan de
commissie meegegeven, is echter rui
mer geworden. Naast de prioriteitenstel
ling in de vorm van een meerjarenpro
gramma en de coördinatie van het on
derzoek werden speciaal genoemd de af
stemming van het onderzoek voor het
midden- en kleinbedrijf op het algemeen
economisch onderzoek van het Centraal
Planbureau.
De Commissie Research Midden- en
Kleinbedrijf is niet de eerste commissie
geweest die zich met de onderzoekpro-
grammering bezig hield. De centrale pu
bliekrechtelijke organisaties voor het
midden- en kleinbedrijf - de Raad voor
het Midden- en Kleinbedrijf, het Hoofd
bedrijfschap Detailhandel en het Hoofd
bedrijfschap Ambacht - stelden in 1958
een commissie in voor ongeveer hetzelf
de doel.
Deze commissie bracht in 1959 een rap
port uit getiteld 'Het wetenschappelijk
onderzoek ten behoeve van het midden-
en kleinbedrijf dat naast voorstellen op
het terrein van de onderzoekorganisatie
een krachtig pleidooi inhield voor de op
bouw van wat werd genoemd algemene
middenstandsstatistieken.
Wanneer men de uitkomsten van beide
rapporten naast elkaar legt en in deze
vergelijking ook de uitspraken in de Nota
Midden- en Kleinbedrijf 1969 betrekt
dan zijn naast overeenkomsten ook frap
pante verschillen te constateren.
Ik zal echter de verleiding weerstaan hier
in het kader van dit artikel nader op in te
gaan.
Waarom zo lang?
Zoals reeds opgemerkt heeft de commis
sie zeer lang aan zijn taakopdracht ge
werkt. Daarvoor zijn verschillende rede
nen aan te geven. Het midden- en klein
bedrijf laat zich moeilijk precies om
schrijven, het is een veelkoppig wezen
waaraan veel te onderzoeken valt. Bo
vendien is het begrip midden- en klein-
Drs. C. J. Schulze
hoofd Stafafdeling
Economische
aangelegenheden en
Integratiezaken
Ministerie
Economische Zaken
bedrijf voortdurend in beweging. Ook de
onderzoekmethoden en de onderzoekin
stellingen zijn geenszins statisch maar
volop in ontwikkeling. Er is derhalve een
grote verscheidenheid aan belangen en
opvattingen die zoveel mogelijk op één
noemer gebracht moeten worden. Daar
naast heeft de commissie ook met moei
lijkheden in het persoonlijke vlak te kam
pen gekregen. In de zomer van 1972
overleed vrij plotseling de voorzitter van
de commissie prof. dr. J. F. Haccoü.
Zowel het zoeken van een nieuwe voor
zitter, als het inspelen van deze op de
materie vergde de nodige tijd. Ook bleek
al spoedig dat de inzichten van de nieu
we voorzitter op belangrijke punten af
weken van die van zijn voorganger, zodat
het werk voor een belangrijk deel moest
worden overgedaan. Dit laatste neemt
niet weg dat in het rapport van de com-
De bijna in de vergetelheid geraakte Commissie Research Midden- en Klein
bedrijf heeft in november 1977 zijn werkzaamheden afgesloten meteen rap
port dat begin 1978 is aangeboden aan de heer Th. MHazekamp, Staatsse
cretaris van Economische Zaken belast met onder meer de vraagstukken van
het midden- en kleinbedrijf.
De commissie werd op 12 mei 1970 door de toenmalige Staatssecretaris van
Economische Zaken drs. L. J. M. van Son ingesteld in de verwachting dat de
commissie twee a driejaar nodig zou hebben.
De commissie stond vanaf eind 1972 onder voorzitterschap van prof. dr. A.
Bosman van de Rijksuniversiteit Groningen en werd daarom in de wandeling
de 'Commissie-Bosman' genoemd. Een naam die in dit geval heel terecht
was omdat prof. Bosman een zeer groot aandeel in het werk van de commis
sie heeft gehad.