het onderzoek voor het midden-en kleinbedrijf O JÊ v~\r' v vennootschappsrecht breuk worden gedaan indien alleen een kapitaalvermindering voor prioriteits aandelen plaatsvindt. Voor een dergelijk besluit tot kapitaalvermindering is dan ook de goedkeuring van de vergadering van prioriteitsaandeelhouders vereist. Het wetsontwerp staat voorts slechts een volstrekte meerderheid voor de be sluitvorming over kapitaalvermindering toe als ten minste de helft van het ge plaatste kapitaal vertegenwoordigd is. Is dit niet het geval dan dient er een twee derde meerderheid te zijn. Voorts is van belang dat in de toekomst de regels voor kapitaalvermindering niet alleen zullen gelden bij terugbetaling van kapitaal aan de aandeelhouders en ontheffing van de stortingsplicht, doch ook bij intrekking van door de NV ingekochte eigen aande len en kapitaalvermindering wegens ge leden verliezen. Dit is een waardevolle aanvulling van de reeds bestaande wet geving. De bepalingen over kapitaalverminde ring beschermen de belangen van schuldeisers. Het voorafgaande is slechts bedoeld om een indruk te geven van een aantal voor stellen tot wijziging van ons vennoot schapsrecht. Door de voorgestelde wijzigingen zowel op het gebied van de kapitaalverminde ring als op de andere terreinen zal ons vennootschapsrecht zeker wat volmaak ter worden en weer wat beter aansluiten bij het recht van de andere lid-staten van de EEG. gramma en de coördinatie van het on derzoek werden speciaal genoemd de af stemming van het onderzoek voor het midden- en kleinbedrijf op het algemeen economisch onderzoek van het Centraal Planbureau. De Commissie Research Midden- en Kleinbedrijf is niet de eerste commissie geweest die zich met de onderzoekpro- grammering bezig hield. De centrale pu bliekrechtelijke organisaties voor het midden- en kleinbedrijf - de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf, het Hoofd bedrijfschap Detailhandel en het Hoofd bedrijfschap Ambacht - stelden in 1958 een commissie in voor ongeveer hetzelf de doel. Deze commissie bracht in 1959 een rap port uit getiteld 'Het wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf dat naast voorstellen op het terrein van de onderzoekorganisatie een krachtig pleidooi inhield voor de op bouw van wat werd genoemd algemene middenstandsstatistieken. Wanneer men de uitkomsten van beide rapporten naast elkaar legt en in deze vergelijking ook de uitspraken in de Nota Midden- en Kleinbedrijf 1969 betrekt dan zijn naast overeenkomsten ook frap pante verschillen te constateren. Ik zal echter de verleiding weerstaan hier in het kader van dit artikel nader op in te gaan. Waarom zo lang? Zoals reeds opgemerkt heeft de commis sie zeer lang aan zijn taakopdracht ge werkt. Daarvoor zijn verschillende rede nen aan te geven. Het midden- en klein bedrijf laat zich moeilijk precies om schrijven, het is een veelkoppig wezen waaraan veel te onderzoeken valt. Bo vendien is het begrip midden- en klein- De bijna in de vergetelheid geraakte Commissie Research Midden- en Klein bedrijf heeft in november 1977 zijn werkzaamheden afgesloten met een rap port dat begin 1978 is aangeboden aan de heer Th. M. Hazekamp, Staatsse cretaris van Economische Zaken belast met onder meer de vraagstukken van het midden- en kleinbedrijf. De commissie werd op 12 mei 1970 door de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken drs. L. J. M. van Son ingesteld in de verwachting dat de commissie twee driejaar nodig zou hebben. De commissie stond vanaf eind 1972 onder voorzitterschap van prof. dr. A. Bosman van de Rijksuniversiteit Groningen en werd daarom in de wandeling de 'Commissie-Bosman' genoemd. Een naam die in dit geval heel terecht was omdat prof. Bosman een zeer groot aandeel in het werk van de commis sie heeft gehad. De instelling van de commissie werd aangekondigd in de Nota Midden- en Kleinbedrijf 1969 welke door de hiervoor genoemde Staatssecretaris Van Son op 17 november 1969 de Tweede Kamer werd aangeboden. In deze nota worden als voornaamste instellingsmotieven ge noemd de noodzaak tot het stellen van prioriteiten en de behoefte aan coördina tie van de werkzaamheden der onder zoekinstellingen, teneinde doublures te vermijden. De behoefte aan prioriteit stelling, de met voorrang te behandelen onderzoekprojecten is evident; de finan ciële middelen zijn immers beperkt en ook het aantal onderzoekers is niet onge limiteerd uit te breiden, zeker niet op kor te termijn, de onderzoekwensen zijn daarentegen onbegrensd. Het is daarom zaak na te gaan welke onderzoekbe- hoeften het meest urgent zijn en in wel ke volgorde van belangrijkheid deze ge plaatst kunnen worden. Gelet op het toenemend aantal instellingen welke zich bezighouden met onderzoek op het terrein van het midden- en kleinbedrijf is bovendien enige coördinatie wel ge wenst teneinde doublures te vermijden en de efficiency van het onderzoek te verhogen. In een bijlage van het rapport van de commissie is een lijst van deze onderzoekinstellingen opgenomen. De taakopdracht, uiteindelijk aan de commissie meegegeven, is echter rui mer geworden. Naast de prioriteitenstel ling in de vorm van een meerjarenpro- "O- Drs. C. J. Schuize hoofd Stafafdeling Economische aangelegenheden en Integratiezaken Ministerie Economische Zaken bedrijf voortdurend in beweging. Ook de onderzoekmethoden en de onderzoekin stellingen zijn geenszins statisch maar volop in ontwikkeling. Er is derhalve een grote verscheidenheid aan belangen en opvattingen die zoveel mogelijk op één noemer gebracht moeten worden. Daar naast heeft de commissie ook met moei lijkheden in het persoonlijke vlak te kam pen gekregen. In de zomer van 1972 overleed vrij plotseling de voorzitter van de commissie prof. dr. J. F. Haccou. Zowel het zoeken van een nieuwe voor zitter, als het inspelen van deze op de materie vergde de nodige tijd. Ook bleek al spoedig dat de inzichten van de nieu we voorzitter op belangrijke punten af weken van die van zijn voorganger, zodat het werk voor een belangrijk deel moest worden overgedaan. Dit laatste neemt niet weg dat in het rapport van de com-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1978 | | pagina 28