zocht in Ahero, in het gebied van de
Luo's aan het Victoriameer. Ik kwam
daar binnen en daar zat dan één man
achter wat je met veel moeite een balie
kunt noemen, een soort toonbankje. Ik
vroeg hem over zijn werk, over de men
sen die spaargeld kwamen brengen en
over het verstrekken van leningen. Daar
kreeg ik allemaal wel antwoord op. Toen
ik vroeg om wat cijfers, balansen enz. zei
deze man: 'Ja, die heeft de father mee
genomen, bij hem is dat veiliger, want
we hebben hier nog geen kluis.' Hebben
wij zo'n 80 jaar geleden niet vaak hetzelf
de meegemaakt, omdat de hele bank
toen nog in een huiskamertje 'gevestigd'
was en er nog geen behoorlijk brand-
meer in de richting van de ontwikkeling
van (Afrikaanse) credit-unions gebogen
kunnen worden, zo vroegen wij de heer
Mertens.
'Kijk, we kunnen natuurlijk nergens on
beperkt steunen. De middelen van de
SSR zijn, gezien wat nodig is, zeer be
perkt. Er zijn ook verplichtingen elders;
die zullen blijven, maar ik meen dat we
nu moeten trachten in ieder geval een
behoorlijke steun in de richting van de
credit-unions te geven. Ik geloof in de
toekomst van die Afrikaanse bankjes. Ze
hebben vooral een grote betekenis voor
de brede lagen van de bevolking en voor
de opbouw van de landen. Ik meen dat ze
ook tegengewicht vormen tegen een
kastje afkon? En wat is daaruit sindsdien
niet gegroeid?
Dat me die 'father' genoemd werd, was
niet toevallig. Uit veel gesprekken en ook
uit de stukken, die je op zo'n congres
krijgt, is me gebleken dat de missie en de
zending een zeer vooraanstaande plaats
innemen onder de initiatiefnemers van
de credit-unions in die Afrikaanse lan
den. De mensen uit zending en missie,
die ik ontmoette, zeiden allemaal dat ze
in de credit-unions een van de beste
middelen zien om de ontwikkeling, voor
al die van de armen, van de grond te krij
gen. In Nairobi kwam me een man, net
als ik afkomstig uit Limburg, opzoeken.
Hij werkt in de missie en had in zijn Lim
burgse dorp een bedrag aangeboden ge
kregen van het bestuur van de plaatse
lijke Rabobank. Hij had toen-zo vertelde
hij - gezegd: 'Ik heb het natuurlijk graag,
kan het goed gebruiken voor mijn werk in
de missie, maar u doet er als bank toch
beter aan als u dat geeft aan de SSR. Niet
alleen wordt er dan verdubbeld, maar ik
weet op welke uitstekende wijze dat
geld in ontwikkelingslanden wordt be
steed. Ik heb ervaring met credit-unions
in Afrika en weet wat het betekent dat
deze daar werkzaam zijn en met steun
ook van de SSR sterker worden'.'
Bankjes, waarin je wel moet
geloven
Het beleid van de SSR zou bij het verle
nen van steun volgens u dus wel wat
drijven in totalitaire richting, dat zich hier
en daar openbaart.
Ik denk, dat onze banken bereid zijn zo'n
beleid van de SSR te steunen met hun
donaties. Vooral als ze, zij het op een af
stand, begrijpen wat daar gebeurt en als
er allengs wat meer concrete resultaten
bekend worden.
Teleurstellingen zullen er voor de Afrika
nen ook wel komen. Die hebben wij
vroeger ook wel gekend. Maar ze zijn en
thousiast, soms misschien te idealis
tisch. Maar, och, dat hoort er ook bij, ze
ker bij mensen die gewoon zijn zich te
uiten in hun dans en zingen. Een beetje
daarvan komt ook tot uitdrukking in hun
opstelling tegenover het werk in deze
organisatie. Als noorderling doe je er dan
een korreltje zout bij, maar hun enthou
siaste energie, wil tot serieuze aanpak is
intussen echt, hartverwarmend. Als je
dan merkt, dat de mensen, voor wie de
credit-unions werken, eigenlijk alle eer
ste beginselen van sparen en krediet nog
moeten leren - ik heb het gezien aan het
Victoriameer en bij de Massai - dan weet
je dat er nog een hele lange weg gegaan
moet worden, maar je krijgt er tegelijk
diepe bewondering voor de wijze waar
op ze daar die weg dan toch maar zijn in
geslagen
Opleiding en training van eigen mensen,
de bestuurderen, is een eerste noodzaak.
Die moeten dat doorgeven aan de bevol
king. Maar er is nog een andere grote
hinderpaal, die me opviel. De bevol
kingshuishouding, van 'economie'
spreek ik hier niet, staat vaak op een zeer
laag peil. Bij een plaatselijk coöperatief
bankje hoorde ik, dat de mensen wel wat
spaarden. Ze kregen nu een beetje geld,
omdat de rijst- en suikerprojecten op
gang kwamen. Dat brachten ze nu naar
de bank, maar deze kon geen uitzettin
gen doen, omdat de mensen geen geld
komen lenen. Die bank had nog geen
10 van haar spaargeld en in eigen ge
bied uitgezet. Zo ver was die primitieve
'economie' nog niet gekomen.
In de eerste week van mijn verblijf zo ver
telt de heer Mertens verder sprak ik een
paar mensen van het gouvernement in
Kenya. Die uitten zich nogal positief over
de credit-unions. Uit de gesprekken met
delegaties van verschillende andere lan
den kreeg ik te horen, dat ook daar de re
geringen de credit-unionontwikkeling
willen bevorderen. Ons werd verzekerd,
dat zelfs in een land als Oeganda, de cre
dit-unions een grote mate van vrijheid
hadden of hebben.
En dan tot slot. Of we met onze SSR tot
nu toe iets 'gepresteerd' hebben, moeten
anderen, vooral degenen die onze steun
kregen, maar beoordelen. Ik vind wel dat
we op de goede weg zitten en na deze
reis ben ik er meer dan daarvoor van
overtuigd, dat we samen als Raboban-
ken via de SSR in Afrika voor de credit-
unions nog veel kunnen betekenen. Ons
werk heeft daarginds reeds een veel gro
tere bekendheid en effect dan ik ver
moed had.'