conjunctuurverloop
en voorspelling
m
J3
12
feb. 1963
mei 1967
apr. 1972
mei 1975
jan. 1978
opgaande
fase
12 maanden
22 maanden
14 maanden
18 maanden
39 maanden
37 maanden
23 maanden
14 maanden
Wie wel eens een dagje aan zee
heeft doorgebracht, zal ongetwijfeld
getroffen zijn geweest door het ver
schijnsel van eb en vloed. Ook in de
economie kent men getijden, alleen
spreekt men dan niet van eb en
vloed maar van laag- en hoogcon
junctuur. Jaren waarin de produktie
vrij sterk stijgt, worden afgewisseld
door jaren met minder sterk stijgen
de of zelfs met dalende produktie.
Er zit een regelmaat in
Ook in andere sectoren van het econo
misch leven treft men een dergelijke
golfbeweging aan, hetgeen ongetwijfeld
verband houdt met de nauwe samen
hang die er bestaat tussen economische
verschijnselen. Om enkele voorbeelden
te noemen: het nationaal inkomen, het
aantal werklozen, de investeringen, de
kapitaalmarktrente, de uitvoer, de koer
sen op de effectenbeurs: zij alle vertonen
de voor de conjunctuur zo karakteristie
ke golfbeweging.
Vaak krijgt men uit allerlei berichten de
indruk dat het met de economie voortdu
rend slecht gaat; met andere woorden,
dat er geen opgaande beweging meer
voorkomt. Bekijkt men echter de door
het C.B.S. gepubliceerde gegevens wat
nauwkeuriger, dan blijken magere jaren
nog steeds gevolgd te worden door vette
jaren. Hoewel het misschien de laatste
tijd juister is om in plaats van vette jaren
te spreken van minder magere jaren,
blijkt de golfbeweging nog steeds aan
wezig te zijn.
We kunnen het verloop in beeld
brengen
Het werkt erg verhelderend wanneer de
conjunctuurbeweging grafisch wordt
H. J. G. Meijer
medewerker
Studiedienst
Centrale Rabobank
weergegeven: in grafiek 1 is dit gebeurd
voor de situatie in Nederland. De lijn die
in grafiek 1 is aangeduid als conjunctuur
indicator is een samenvoeging van de
ontwikkeling van het aantal werklozen
en van het produktievolume in de nijver
heid. Hiertoe zijn de procentuele veran
deringen ten opzichte van één jaar gele
den volgens een techniek, ontwikkeld
door de Westduitse Sachverstandigen-
rat, herleid tot waardecijfers die kunnen
variëren van 0 tot 10. Het gemiddelde
van beide gegevens vormt de waarde
van de conjunctuurindicator. Aan aantal
werklozen en nijverheidsproduktie is een
gelijk gewicht toegekend.
Het gegeven van de indicator dat men al
dus verkrijgt, vertoont nog toevallige
fluctuaties. Proefondervindelijk is vast
gesteld, dat deze toevallige afwijkingen
door middel van een 10-maands voort
schrijdend gemiddelde, voldoende wor
den geëlimineerd; een nadeel is dat er 5
maanden achterstand ontstaat, maar
daar staat tegenover dat een eenmaal
opgetreden omslag niet in de volgende
paar maanden weer ongedaan wordt ge
maakt.
De in grafiek 1 weergegeven lijnen met
betrekking tot werklozen en nijverheids
produktie zijn gebaseerd op 10-maands
omslag
omslag
feb. 1964
mrt. 1969
juni 1973
nov. 1976
neergaande
fase
cyclusduur
51 maanden
59 maanden
37 maanden
32 maanden
voortschrijdende gemiddelden. Voor het
aantal werklozen was dit gemiddelde
toereikend om toevallige afwijkingen
volledig uit te schakelen, voor de nijver
heidsproduktie echter niet. Bij de nijver
heidsproduktie kan het daarom voorko
men, dat een opgetreden stijging na een
paar maanden alweer gevolgd wordt
dooreen daling.
Omdat een afname van het aantal werk
lozen, evenals een toename van de nij
verheidsproduktie, duidt op een opgaan
de conjunctuur, is de schaalindeling voor
het aantal werklozen omgekeerd. Wan
neer de grafiek boven de nullijn uitkomt,
neemt het aantal werklozen ten opzichte
van één jaar geleden af en neemt het vo
lume van de gemiddelde dagproduktie in
de nijverheid ten opzichte van vorig jaar
toe.
Uit de grafiek blijkt, dat van 1971 tot
1977 het aantal werklozen voortdurend
is toegenomen. Eerst in 1977 is het aan
tal ten opzichte van één jaar geleden ge
daald, een situatie die zich het laatst
voordeed in 1970. Wat de nijverheids
produktie betreft, leert de grafiek dat al
leen in 1975 en 1977 de produktie een
absolute daling vertoonde ten opzichte
van het jaar ervoor. In de overige jaren
was de procentuele verandering voort
durend positief.
Tussen de grafiek van het aantal werklo
zen en die van de nijverheidsproduktie
bestaat een nauwe samenhang, zodat
samenvoeging tot de indicator zin heeft.
De korte opleving in 1965-1966 vindt
men in beide terug. Zowel de onderste
als bovenste omslagpunten vertonen tot
1976 geen grote afwijkingen. In 1976
evenwel is de produktie al aan het dalen,
terwijl het aantal werklozen nog verbe
tert, hierdoor valt de omslag van de indi
cator tussen beide in. Als gevolg van de
lichte daling van de 'werkloosheidslijn' in
1977, vindt men de sterke daling van de
produktie afgezwakt in de indicator te
rug.
Welk gewicht mag men aan de
indicator hechten?
Het laatst bekende produktiegegeven
heeft betrekking op juli, hierdoor kon de