15
aangewezen op een bepaalde cliënten-
een en ander waren in beginsel reeds
voor gelijke delen aansprakelijk, het
geen - weliswaar als allerlaatste red
middel noodzakelijk wordt geacht
voor de soliditeit van de bank. Voorts
hebben 2) de plaatselijke banken een
statutair omschreven geografisch be
perkt werkgebied. Mede hierdoor ken
nen het bestuur en de dagelijkse leiding
van de bank vele cliënten persoonlijk.
Het beheer is 3) in handen van het be
stuur, dat voor zijn werkzaamheden be
houdens een bescheiden presentiegeld
geen vergoeding ontvangt. De directeur,
vroeger kassier, doet met de overige
personeelsleden op arbeidscontractuele
basis het dagelijkse werk. Bij coöpera
tieve banken komen 4) geen winstuitke
ringen of tantièmes voor. Overschotten
- de laatste tijd spreekt men ook wel
over winsten - worden gereserveerd
met het doel de bank een sterke solva
biliteitspositie te geven. Hoewel het
geen essentieel vereiste vormt, is 5) een
coöperatieve bancaire instelling aange
sloten bij een centrale bank. De prakti
sche noodzaak daartoe werd steeds
groter. In de loop van de tijd is de uit
voering van velerlei werkzaamheden
men denke bijvoorbeeld aan de giralise-
ring van het betalingsverkeer en de
daarmee samenhangende administra
tieve automatisering - zonder die aan
sluiting vrijwel onmogelijk geworden,
ofschoon nog steeds enkele instellingen
zelfstandig opereren.
Het is wel gewenst om voor de bespre
king van dit onderwerp een algemeen
kader aan te leggen. Als aanloop daar
toe past de opmerking dat bankieren
betrekking heeft op het verlenen van fi
nanciële diensten. Daarbij zijn - om
maar meteen met de deur in huis te val
len drie aangelegenheden van beteke
nis. Deze zijn de maatschappelijke
plaatsbepaling, de wijze waarop de ban
caire basisfuncties worden uitgeoefend
en voorlopig misschien wat cryptisch
gezegd - het karakteristieke van het ge
drag met betrekking tot het geld. Men
vergelijke het een en ander, bij wijze van
voorbeeld, met de werkzaamheden van
de groenteboer. De man in kwestie is
groep en de wijze waarop hij zich tegen
over deze gedraagt - dat is zijn maat
schappelijke plaatsbepaling - is voor
een goed deel bepalend voor het suc
ces. Tegelijkertijd oefent de man een
bepaalde functie uit. Hij handelt immers
in appels, peren, prei, komkommers en
sla. De wijze waarop hij de werkzaam
heden verricht - zoals de in- en verkoop,
de administratie, het financiële beheer,
enzovoort - is eveneens van doorslag
gevende betekenis voor het uiteindelijke
resultaat. Ten derde en tot slot hebben
de werkzaamheden betrekking op be
paalde produkten met specifieke eigen
schappen. Elk produkt moet steeds met
kennis van zaken conform de eigen aard
worden behandeld. Men moet nu een
maal met aardbeien op een andere ma
nier omgaan dan met koolrapen. De wij
ze waarop het produkt, gelet op de spe
cifieke eigenschappen ervan, wordt be
handeld is eveneens maatgevend voor
de activiteiten.
De drie omschreven aangelegenheden
zijn ook van belang voor de uitoefening
van het bankbedrijf. Het gaat daarbij
immers om een sociale activiteit op het
financiële vlak en het succes daarvan is
voor een goed deel afhankelijk van de
maatschappelijke plaatsbepaling.
Voorts worden daarbij bepaalde bancai
re functies uitgeoefend en de wijze
waarop dat gebeurt, is vervolgens be
langrijk voor het resultaat. De bancaire
werkzaamheden hebben steeds betrek
king op geld. Bijgevolg gaat het er tot
slot om hoe de bankier zich gedraagt
met betrekking tot de aard van dit 'pro
dukt'. Hieromtrent moge reeds nu wor
den gezegd dat bankieren voor een
goed deel bestaat uit voorzichtig om
gaan met geld, en het bancaire succes
is in belangrijke mate afhankelijk van de
wijze waarop hieraan inhoud gegeven
wordt.
Grondslagen
Wanneer bankieren voor een goed deel
bestaat uit voorzichtig omgaan met
geld, in de loop van de tijd is de uitoefe
ning van het bankbedrijf in beginsel
geenszins een revolutionaire bezigheid.
Voorzover de weliswaar stormachtige
expansie sinds 1965 de indruk wekt
dat het daarbij gaat om veranderingen
die iets hebben van een bancaire aard
verschuiving is dat voor een goed deel
slechts schijn. Een samenloop van veler
lei sociaal-economische ontwikkelingen
- zoals de stijging van het inkomen per
hoofd van de bevolking, het streven
naar efficiency in het betalingsverkeer,
de groei van de particuliere besparingen
en de evolutie van het consumptieve
krediet tot een 'normaal' maatschappe
lijk verschijnsel - maakte weliswaar een
bancaire groeistuip mogelijk. En inder
daad geschiedde dat op verrassende
wijze, maar de mogelijkheden voor het
lange tijd aanwezig. Daarom heeft het
bankwezen de expansie in het alge
meen met een vrij grote mate van flexi
biliteit kunnen verwerken. De participa
tie in de groei van de coöperatieve ban
ken was vooral mogelijk door de grond
slagen waarop deze van oudsher steu
nen. Eenvoudige en degelijke uitgangs
punten - geformuleerd in een periode
waarin het bankbiljet nog wantrouwig
in vergelijking met metalen munten
werd bekeken - bleken in de loop van
de tijd een goede fundering voor het
bankbedrijf in de zestiger jaren en later
te zijn. De grondslagen, waarop het
coöperatieve bankwezen in het voet
spoor van Raiffeisen in Nederland is ge
bouwd, zijn in brede kring bekend en
behoeven bijgevolg hier slechts even als
een bouwsteen voor het betoog te wor
den gememoreerd. Het gaat daarbij om
een vijftal aangelegenheden.
Het coöperatieve bankwezen steunt op
een verenigingsgewijze organisatie.
Daarbij zijn 1) de leden onbeperkt en
Als wij de toepassing van deze uit-
j gangspunten na tachtig jaar - zolang
functioneert het coöperatieve bankwe
zen in ons land - door de achteruitkijk-
j spiegel bezien, kan worden vastgesteld
j dat vooral door het verenigingskarakter
de desbetreffende bancaire sector een
zeer gewaardeerde plaats heeft verwor-
ven in de maatschappelijke milieus van
vele dorpen en steden. Daardoor heeft
de maatschappelijke plaatsbepaling van
het coöperatieve bankwezen iets
unieks. Weliswaar is de Raiffeisen-, res
pectievelijk Boerenleenbank als Rabo-
bankvoorganger opgericht en aanvan
kelijk tot ontwikkeling gebracht door
I agrariërs; echter haar maatschappelijke
plaats en functie zijn geïntegreerd in
I een breder maatschappelijk milieu.
Vooral door een tweetal omstandighe-