landbouwcommentaar meer gelet worden op de wijze waarop tot de conclu sie wordt gekomen dan op de conclusie zelf. Zo wordt er bijvoorbeeld vanuit gegaan dat de Europese Ge meenschap een reeks van jaren eenzelfde prijsbeleid voert, iets wat nog niet eerder gebeurde en dat de pro ducenten als collectiviteit hun produktie laten bepalen door de prijzen, die zijn gerealiseerd en niet door de al of niet gefundeerde verwachtingen welke zij daarover hebben. Kortom, er zit nogal wat aan vast en de stel lers van het rapport zullen de laatsten zijn om te zeg gen dat het allemaal eenvoudig is. Beroering De opwinding in de publiciteit over het rapport-Van den Noort heeft meer te maken met de presentatie dan met de inhoud van het rapport. De werkgroep zegt in het rapport enkele malen de keuze van het beleid aan anderen te zullen overlaten maar de leden hebben blijkbaar de verleiding niet kunnen weerstaan toch zelf voorstellen te formuleren. Op ingenieuze wijze zijn zij daarbij stuk voor stuk geconfronteerd met de conse quenties van hun eigen onderzoek, hetgeen nogal eens afweek van hetgeen hen op het eerste gezicht het aan trekkelijkst leek. Op deze wijze kwam in de krant dat de Wageningse groep een forse verlaging van de melk prijs voorstelde, waarvan het negatieve inkomenseffect voorlopig opgevangen zou worden door een inkomens toeslag. Dat was 'nieuws', omdat de werkgroep zijn studie mede had gemaakt op verzoek van de bond van zuivelcoöperaties, de FNZ, die wat het zuivelbeleid be treft terecht enige voorzichtigheid betracht. Toen ook nog werd verondersteld dat het rapport geheim zou moeten blijven, kon enige beroering niet uitblijven. Het contact tussen de Wageningse Hogeschool en het beleid kwam ter sprake bij het aftreden van de voorzit ter van de Landbouwhogeschool, ir. Ritzema van Ike- ma. Er is een intensievere gedachtenwisseling tussen de minister en de Landbouwhogeschool wenselijk over het Nederlandse en Europese landbouwbeleid, stelde de aftredende voorzitter. Het is inderdaad wenselijk dat de Landbouwhoge school geen geïsoleerde positie inneemt. Een beter contact zou echter niet beperkt moeten worden tot de betrokken minister ook al is de Hogeschool een over heidsinstelling. Het bedrijfsleven zal eveneens graag een wetenschappelijk oordeel hebben, dat blijkt wel uit het verzoek van de FNZ om de zuivelproblemen te be studeren. Het is dan echter wel van belang dat ieder zijn eigen verantwoordelijkheid kent. Wat het land bouwbeleid betreft, is de Landbouwhogeschool weer op volle sterkte, zes jaar na het overlijden van prof. Horring. Behalve de heer Van den Noort is ook de heer De Hoogh tot hoogleraar benoemd, waarvan de laatste op een ruime ervaring in het beleid kan terugzien na melijk bij het Landbouwschap en het Landbouw-Eco- nomisch Instituut. Grote bedrijven Het studeren over de grote lijnen van het beleid is maar van betrekkelijke waarde voor het oplossen van de problemen van alledag. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de moeilijke situatie waarin de melkveehouders zich be vinden die hun melk in bussen afleveren en niet op het bedrijf in een gekoelde tank kunnen opslaan totdat deze door een tankwagen wordt afgehaald. De tankbe- waring en het tanktransport is geleidelijk een deel ge worden van een moderne bedrijfsvoering en degenen, die daarbij achterblijven komen in steeds grotere moei lijkheden. Er zijn wel regelingen ter tegemoetkoming in de te maken kosten maar het blijven tegemoetkomin gen en de betrokkene zelf zal een groot deel van de modernisering moeten financieren. Een afremming van de modernisering zal altijd geld kosten. Het is de vraag wie deze kosten wil en kan dragen. In het debat in de Tweede Kamer stond de ontwikke ling naar grote bedrijven ter discussie. De heer Voort man diende hierover een motie in. Hier gaat het om een ontwikkeling welke nog aan het begin staat en die de landbouw een ander aanzien zou kunnen geven. Daarbij gaat het vooral om de intensieve veehouderij, het vestigen van zeer grote varkensbedrijven bijvoor beeld. De bestaande meer bescheiden gezinsbedrijven voelen zich daardoor bedreigd. Daar komt nog bij dat in sommige gevallen deze zogenaamde Mammoetbe- drijven opgezet kunnen worden dank zij financiering via de voederleverancier en onder leiding van mensen staan die niet uit de landbouw afkomstig zijn. De heer Voortman, en hij niet alleen, heeft het gevoel dat het hier nog geen onomkeerbaar proces betreft, mits er tij dig maatregelen genomen worden. Regeling Eenvoudig zal dat niet zijn. Eerst zal duidelijk moeten worden wat men precies wil bestrijden. De activiteiten van voederfabrikanten op financieel gebied? Daar heb ben ook kleinere bedrijven voordeel van en door een goede bewaking van contractvormen kan men voorko men dat de producent in de hoek wordt gedrukt. Het toetreden van niet-agrariërs tot de landbouw? Hier zal men de rechtvaardigheid in acht moeten nemen en er op moeten letten dat de agrarische bedrijfstak meer gebaat is met goede ondernemers dan met een regel dat iemand moet kunnen bewijzen tot in het zoveelste geslacht met de landbouw verbonden te zijn. Bepaalt men zich tot een beperking van de omvang van de bedrijven dan zou men kunnen beginnen om bestaande regelingen ten behoeve van de landbouw niet boven een bepaalde bedrijfsgrootte toe te passen. Veel effectiever zal zijn een regeling van de vestiging van bedrijven maar dat betekent een nieuw wettelijk instrument. Daarbij zal men moeten oppassen geen bedrijfsomvang te verbieden, die duidelijke kostprijs voordelen heeft, want daar gaat een economische kracht vanuit die door een wet zeer moeilijk is te be teugelen. WIR en SIR Minister Van der Stee heeft zich ongerust getoond over het betrekkelijk hoge peil van investeringen in de land bouw. De invoering van de WIR zou hieraan nog een extra steentje bijdragen. Vooral in de gebieden waar door de WIR een regionale toeslag wordt gegeven kan het premiebedrag zo oplopen, dat de landbouwbedrij ven reeds daarom hun investeringen zouden willen uit breiden. Waar het melkveehouderijbedrijven betreft, wordt de vraag gesteld of dit nu wel klopt met de zorg over surplussen. Meer in het algemeen kan men zich echter afvragen of door deze WIR-impuls niet veeleer de kosten van de investeringen zullen toenemen en het voordeel voor de agrarische producenten uiteindelijk betrekkelijk klein zal zijn. De WIR is een wettelijke regeling, die voor alle be drijfstakken geldt. Aanvankelijk was het de bedoeling dat in het westen van ons land een lagere premie geldt maar daar maakte de Europese Gemeenschap bezwaar tegen. De WIR zou dan namelijk geen fiscaal karakter meer hebben, maar de vorm van een selectieve subsi die. Ook het landbouwbedrijfsleven was niet voor een verlaagde premie in het westen, omdat de landbouw bedrijven plaatsgebonden zijn en als het ware zouden worden gestraft voor iets waaraan zij ook niets kunnen veranderen. Daarom was de landbouw niet ontevreden met de vondst van de regering om het Brusselse be zwaar te ontgaan door het toepassen van de SIR, dat wil zeggen een heffing op investeringen in het westen; deze SIR is namelijk niet van toepassing op landbouw bedrijven. In ieder geval was door de SIR voor de land-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1978 | | pagina 14