oude en
nieuwe
landbouw
problemen
V
Nog voor dat de landspolitiek
in zijn volle breedte in de
Tweede Kamer aan de orde
kwam, hebben de
volksvertegenwoordigers
reeds de landbouwproblemen
besproken. Dit voorproefje van
de behandeling van de
landbouwbegroting vond eind
augustus plaats in de
openbare vergadering van de
vaste commissie van
landbouw van de Tweede
Kamer.
J
f IT
Tijdens deze discussie werd een aantal moties inge
diend en zegde minister Van der Stee een paar studies
toe. Gesproken werd over de houding, die men moet
innemen tegenover grote bedrijven en tegenover het
investeringsniveau in de landbouw, dat door de minis
ter nogal hoog werd genoemd. Bij dat laatste werd ook
de werking van de pas ingevoerde Wet Investeringsre
kening (WIR) genoemd en werd de vraag opgeworpen
wat nu met bestaande subsidies op agrarische investe
ringen moet gebeuren. Er werd wat gefilosofeerd over
de landinrichtingswet welke na een zeer lange periode
van voorbereiding nu spoedig zal worden ingediend.
Niet vrolijk
Al degenen die zich met beleid bezighouden willen
graag alle goede dingen tegelijk. Dat bleek ook weer
uit deze discussie in de vaste commissie voor land
bouw in de Tweede Kamer. De minister legde enerzijds
de nadruk op het feit dat de helft van de bedrijven te
klein is om er een bevredigend inkomen te behalen en
dat er te veel boeren zijn voor te weinig grond en an
derzijds vond hij een sterkere afvloeiing van arbeids
krachten uit de landbouw niet verantwoord in verband
met de huidige situatie op de arbeidsmarkt. Op de ach
tergrond van dit alles zijn er de plannen van de rege
ring om op de overheidsuitgaven te bezuinigen waar
door de ruimte om beleid te voeren alleen maar ver
smald lijkt te worden.
Deze opeenstapeling van problemen biedt geen vrolijk
vooruitzicht. Daar komt nog bij dat de prijsvorming van
landbouwprodukten voor de nabije toekomst veelal
niet gunstig is. De akkerbouw is geplaagd door lage
aardappelprijzen en de over het algemeen goede
graanoogst, zowel hier als overzee, zal ook in de prijzen
tot uitdrukking komen. Ook bij de intensieve veehoude
rij is het beeld van de markt niet zo gunstig, hetgeen
men vooral kan zien aan de lage varkensprijzen.
Ook de melkproduktie in de Europese Gemeenschap
trekt weer aan. De Nederlandse veehouders zijn er
trouwens al jarenlang aan gewend dat er met zorg ge
sproken wordt over de surplussen van hun produkt. De
pijn zit hem vooral in het grote beslag dat de uitgaven
voor de melk leggen op de totale uitgaven voor het
Europese landbouwbeleid: ongeveer 40%. Degenen
die in Nederland voor het beleid verantwoordelijk zijn
lijken overigens wel op eieren te lopen als het over het
zuivelbeleid gaat. Dat is ook te begrijpen want er zijn
vele inkomens van afhankelijk in ons land en de melk
produktie groeit nog steeds, dank zij een voortdurende
Drs. M. L. de Heer
modernisering van de bedrijven. Een drastische aanpak
van het zuivelprobleem in de Europese Gemeenschap
zou wel eens in de eerste plaats de Nederlandse vee
houderij kunnen treffen, want de andere lidstaten me
nen dat er op dit punt geen reden tot medelijden is.
Niet nieuw
De publiciteit rondom een rapport van een werkgroep
onder leiding van prof. Van den Noort heeft voor enige
opwinding in zuivelland gezorgd. De belangrijkste be
doeling van het rapport is om aan de hand van wat de
economische wetenschap ons kan leren, na te gaan
welke melkproduktie op de markt kan worden afgezet
en welke prijs daarbij hoort. Het meest interessante
van de studie zouden moeten zijn de methoden, die
zijn toegepast voor het bepalen van de vraag- en aan
bodcurven, want er is nog weinig bekend over de reac
ties van consument en producent in de Europese Ge
meenschap. Nog minder weet men van de reacties van
de producent op meer gerichte maatregelen zoals de
premie die wordt betaald als een veehouderij afziet van
de leverantie van melk. In de publiciteit hebben echter
niet de wetenschappelijke methoden, maar de conclu
sies de aandacht getrokken.
Eigenlijk zijn de conclusies van de werkgroep-Van den
Noort niet opzienbarend. De schatting dat het surplus
aan melk tussen de 10 en 15 ligt, is niet nieuw. Ook
niet nieuw is dat bij het huidige beleid de doorgaande
technische ontwikkeling zal zorgen voor een toename
van het bestaande overschot en daarmede van de kos
ten van het zuivelbeleid. Alleen een forse prijsdaling zal
tot een doeltreffende vermindering van de produktie
leiden en een marktevenwicht mogelijk maken - ook
dit is al eens geconstateerd.
Opmerkelijk is wel de analyse van de werkgroep van de
reacties van de producenten op een geleidelijke prijs
daling. Op het ogenblik wordt de melkprijs, gemeten in
guldens met een constante waarde, elk jaar met 0,5
verminderd. Zou men de reële prijsdaling op 1,5
brengen dan maakt dat volgens de berekeningen wei
nig uit voor het bereiken van een marktevenwicht. Een
daling van 3,1 zou na enige jaren wel het markteven
wicht doen ontstaan, maar daarna zou de slinger naar
de andere kant doorslaan en er een tekort dreigen. Dit
is wel stof tot nadenken voor degenen die aan de
knoppen van het prijsbeleid zitten. Daarbij moet echter