onze concurrentiepositie telkens weer aanzienlijk werd
Onze vrij-beschikbare looninkomens zijn te zamen met
onze sociale voorzieningen en daarmede onze sociale
lasten te hard gegroeid en zelfs onze energiekosten
vertonen een grotere toeneming dan die bij onze con
currenten, alles in reële termen gemeten. Op zich zelf
hadden deze hoge groeivoeten nog geen verstoring
van het evenwicht op de arbeidsmarkt en evenmin in
flatie behoeven te impliceren, wanneer we maar een
dienovereenkomstige grote stijging van onze arbeids-
produktiviteit tot stand hadden gebracht. Evenwel, dit
is niet het geval geweest, zodat onze kosten per
eenheid produkt sneller stegen dan die van onze con
currenten op de wereldmarkt. Onze concurrentiepositie
terzake is - gemiddeld gesproken - slechter dan ooit!
Prijzen- en kostenontwikkelingen vallen niet altijd
samen, zeker niet wanneer men de desbetreffende ma
cro-economische gemiddelden beschouwt. De een kan
door prijsonderbieding op de wereldmarkt zijn aandeel
behouden of zelfs nog vergroten, de ander kan dit ge
woon niet meer bij gebrek aan voldoende marge in de
uitgangssituatie. Hij wordt derhalve bij een te hoge
kostenontwikkeling uitgeschakeld. De overheid zal ge
zien haar arbeidsintensieve huishouding bij een loon-
inflatie waarbij de loonkosten per eenheid produkt
sneller stijgen dan de prijzen haar belastingtarieven
verhogen. De arbeidsintensieve marktpartij kan daar
entegen haar prijzen lang niet altijd relatief verhogen:
zij wordt dus in dat geval op den duur uitgeschakeld.
Ons land is een open volkshuishouding, aangewezen
op export om zijn noodzakelijke en gewenste invoer te
kunnen betalen. Daarom is een vergelijking van de
loonkosten per eenheid produkt (in guldens) tussen
buitenland en binnenland een betere maatstaf ter be
paling van onze concurrentiepositie dan een vergelij
king van het concurrerend buitenlands prijspeil (in gul
dens) met ons uitvoerprijspeil. Wat de eerstbedoelde
maatstaf betreft zijn wij in 1978 op een dieptepunt qua
ontwikkeling aangeland en dat ondanks het feit dat wij
bij het indienen van de diverse miljardennota's her
haaldelijk op een verbetering terzake rekenden: voor
1977 verwachtte de toenmalige regering in eerste in
stantie een verbetering van onze concurrentiepositie
van circa 6 het werd echter mede onder invloed van
het veel duurder worden van onze gulden in het inter
nationale verkeer een verslechtering van 3 Voor
1978 rekende de toenmalige regering wederom met
een verbetering van ca 6 het wordt waarschijnlijk
weer opnieuw een verslechtering. Een voortgaande ap
preciatie van onze gulden gepaard gaande met een te
genvallende groei van onze arbeidsproduktiviteit wa
ren toen, zoals ook nu, mede de oorzaak van de uiterst
tegenvallende ontwikkelingen. Daarnaast mocht men
verwachten dat de nominale loonstijging getemperd
zou kunnen worden bij een duurder worden van de gul
den. Via lagere invoerprijzen en de automatische loon
indexering ten opzichte van de prijzen zou zo iets voor
de hand hebben gelegen. Van een extra tempering van
de ontwikkeling van de nominale loonvoet ten opzichte
van de desbetreffende verwachtingen bij een ongewij
zigde wisselkoers was echter geen sprake.
3 De exportstijging waarop de toenmalige regering re
kende bleef mede1) dientengevolge uit. In 1977 ver
toonde ons uitvoervolume zelfs een negatieve groei
voet van 2 bij een matige stijging van het wereld
handelsvolume van 4%; in 1978 neemt het uitvoer-
V Bijzondere factoren waren ook de stagnatie in de af
zet van onze traditioneel snelle groeiers (bijv. olieraffi
naderijen).
volume slechts met 2 toe bij een aanwas van het
wereldhandelsvolume met 5
Ook de huidige regering rekent voor 1979 op een ster
ke verbetering van onze concurrentiepositie in dezelfde
orde van grootte als de voorgaande regering dat tel
kens deed en daarmede op tenminste een handhaving
van ons aandeel in het wereldhandelsvolume (deze
laatste groeivoet is voor 1979 evenals die van ons uit
voervolume op 6 geraamd). Niettemin rijst de vraag
of men dit hardnekkig optimisme nog vol kan houden
in het licht van de herhaalde misschattingen terzake in
de afgelopen jaren? Kan überhaupt een macro-econo
mische verantwoordelijkheid beleden worden als zulke
grote miscalculaties op cruciale punten niet voorko
men kunnen worden?
4 Hetzelfde verhaal geldt voor de consumptiebeper
king die we ons, ook volgens onze vorige regering
moesten opleggen terwille van een verbetering van
onze concurrentiepositie. Zoals de verbetering van
overschat, zo heeft ook de vorige regering een grotere
consumptiebeperking telkens weer verwacht en voor
gewenst beschouwd, dan zij waar kon maken. Ze re
kende telkens op minder consumptiestijging dan werd
gerealiseerd, zoals ze ook telkens rekende op een ge
ringere toeneming van het vrij beschikbare inkomen
van de modale werknemer dan in feite tot stand werd
gebracht. De nieuwe regering schijnt in dit opzicht iets
wijzer - zij het zeer marginaal - geworden te zijn, doch
de leider van onze grootste partij, die nu de oppositie
leider is, schijnt de lessen van zijn eigen geschiedenis
als regeringsleider nog niet geleerd te hebben gezien
zijn alternatieve, oppositionele, plannen.
5 Zeker is dat het macro-economisch beleid gericht op
exportbevordering en consumptiebeperking in de afge
lopen jaren is mislukt, ofschoon de uiteindelijke doel
stelling om meer ruimte te scheppen voor de investe
ringsbedrijvigheid van het bedrijfsleven ogenschijnlijk
wel gelukt is. Het investeringsvolume van bedrijven
groeit weer behoorlijk (15,5 in 1977 en 6 in 1978),
al is vanwege de slechte uitgangspositie een voldoen
de hoge investeringsquote van het nationale inkomen
nog lang niet bereikt. Voor de onverwacht geringere
export naar het buitenland komt de onverwacht hogere
afzet van consumptie- en investeringsgoederen naar
het binnenland in de plaats. De voor 1977 en 1978 ver
wachte grote betalingsbalansoverschotten bleven dan
ook uit. Ruimte werd dus niet geschapen. Een land dat
f 14 miljard verdient met zijn tijdelijke aardgasbaten op
de betalingsbalans en ondanks dat nauwelijks een
overschot kweekt, is aan het pot verteren. Wanneer te
zijner tijd deze pot leeggehaald is zullen wij, zonder
sterke verbetering van onze concurrentiepositie in de
tussentijd, vele procenten in welvaart achteruit moeten
gaan in plaats van fracties van procenten nü (en dit
nog maar voor de hogere inkomensgroepen van nu).
6 Overschat werd ook telkens door de voorgaande re
gering de stijging van de arbeidsproduktiviteit in bedrij
ven. Voor 1977 rekende men in eerste instantie op een
groeivoet terzake van 4 terwijl de realisatie slechts
2,5 bedroeg. Tijdens de indiening van de miljarden
nota voor 1978 bedroeg de desbetreffende verwach
ting 3,5 maar nu blijkt het wederom niet meer te
kunnen zijn dan 2,5%. Ook de nieuwe regering blijkt
voor 1979 weer een groei van de arbeidsproduktiviteit
van 3,5 in te willen zetten. Is hier wederom van een
overschatting sprake gezien de moeilijkheden die on
dernemingen in de weg gelegd zullen worden om over
tollige arbeidskrachten te ontslaan in het kader van tot