tachtiger jaren en wél op de hechte basis Een drietal bekende regelingen, waar we in hun huidige vorm zo'n 5 jaar lang mee vertrouwd zijn geraakt, krijgen een andere inhoud. De liquiditeitsregeling houdt weliswaar een A- en een B-grens, maar voortaan zullen we daarbij aan de percentages 29 en 24 moeten denken, in plaats van aan 30 en 25. Schijnbaar ingewikkelder zijn de wijzigingen van de renteregeling: er zal gewerkt worden met 'schijven', waarover een a-, h-, c-, d-, e- of f-rente wordt vergoed, maar voor de praktijk lijkt ook dit gemakkelijk hanteerbaar. Een en ander wijst er ech ter al op, dat we straks wel even aan de nieuwe begrippen moeten wennen. Dat kan ook het geval zijn bij de derde rege ling: die voor de solvabiliteit. Deze spreekt immers over een S-grens en een S-plusgrens, en verder over een beleids- gesprek, waaruit adviezen of zelfs richt lijnen kunnen volgen. Daarnaast zijn er twee geheel nieuwe regelingen van kracht geworden. Beide bevatten tijdelijke maatregelen en zul len uitsluitend op daarvoor in aanmer king komende banken worden toege past. Zij zijn bedoeld om de problemen van de z.g. snel gegroeide banken te vergemakkelijken. De eerste betreft het verstrekken van een 'zachte lening' door de centrale bank aan die banken, die daarvoor volgens de bepalingen van de regeling in de termen vallen. Dit is een eenmalige lening die beoogt de banken een vermogensinjectie te geven, in die gevallen waarin er een tekort is ten op zichte van de gewenste vermogensposi tie: de S-grens in de nieuwe terminolo gie. De andere nieuwe regeling voorziet in een tijdelijke toeslag ter compensatie van exploitatietekorten op privérekenin- gen. Door een nuancering van de oor spronkelijke aanbeveling van de Sub commissie is in deze regeling op een voudige wijze bereikt, dat niet alleen de omvang van het tegoed, maar ook het aantal privérekeningen bij het toeken nen van een toeslag een rol speelt. Naar het zich thans laat aanzien, zullen zeker ruim 100 a 120 van onze banken voor een of beide nieuwe regelingen in De najaarskringvergaderingen zijn we derom begonnen. Er staat weer heel wat ter discussie. Een van de belangrijkste punten betreft voorstellen inzake een ge wijzigde opstelling van de centrale bank in de regio's. Nauw verband daarmee houden de voorstellen omtrent wijzigin gen in de goedkeuringsregeling voor le ningen en kredieten. Op de eerste Cen trale Kringvergadering werd door een der leden gevraagd of dit nu wel zo nodig was. Dezelfde vraag heb ik me ook ge steld toen ik ruim anderhalf jaar geleden hier binnenkwam en al spoedig merkte hoe met dit probleem - in bijna letterlijke zin - werd geworsteld. Ook bleek me dat deze zaak leefde in de kringen. Tijdens de kennismakingsrondgang van de heer Van Eldik en mij met dr. Verhage kwam deze kwestie op vele plaatsen naar vo ren. In verschillende van deze vergade ringen lag de nadruk om wat te veran deren op twee dingen. Velen hadden een gevoel van toenemen de 'ongrijpbaarheid' van de centrale bank. Men zag wel veel specialisten en adviseurs, maar men miste het regelma- tige en vertrouwelijke gesprek op be leidsniveau: de man die het geheel over zag en daardoor ook de directeur van de plaatselijke bank een enkele keer als een soort oudere broer terzijde kón staan. Anderzijds had men nogal moeite met de goedkeuringsprocedure voor leningen en kredieten. Men wilde de bestaande procedures 'dichter' bij de eigen bank lo kaliseren, waardoor de bereikbaarheid en het onderling overleg over moeilijke posten zou worden bevorderd. Wat dit laatste betreft zijn we nu tot het voorstel gekomen om een enigszins an dere richting uit te gaan, die in wezen verder gaat dan de oorspronkelijke ge dachte. Wij stellen namelijk voor de aan gesloten banken zélf een veel ruimere ei gen bevoegdheid te geven. Echter met dien verstande dat de normen voor elke bank niet op hetzelfde niveau liggen. Want dat is juist het grote mankement in de bestaande regeling: de huidige nor men zijn gelijkgetrokken op het niveau van de situatie die nog gerechtvaardigd is voor de minst solvabele en - qua be zetting en balanstotaal - kleinste bank. Alle andere banken zouden dus méér ruimte kunnen krijgen als we zinvol en objectief tot een indeling in groepen van banken met vergelijkbare posities kun nen komen. Indien deze gedachten worden overge nomen door de organisatie, dan kan het aantal aanvragen tot goedkeuring in Eindhoven ongeveer worden gehalveerd. Bovendien ligt het in de bedoeling om de onverplicht ingezonden beoordelingen niet meer centraal, maar regionaal op de nieuwe regiokantoren te gaan behande len. Dit zal de regionale kredietadviseurs veel dichter bij de plaatselijke banken kunnen brengen. Er zal dus ook over plaatsing van een aantal centraal opge stelde medewerkers naar de regio's voor nodig zijn. Hetzelfde geldt bij medewer kers van andere directoraten. De 'staf' van de regiodirecteur wordt zodoende verzwaard. Zijn 'zwaarte', betekenis en mogelijkheden als ruggesteun voor de plaatselijke banken worden dus automa tisch versterkt. Zijn positie t.o.v. de hoofddirectie eveneens, met wederom de terugkoppelingseffecten ten opzichte van de plaatselijke bank. Dit systeem kan echter pas werken, indien het aantal re gio's aanzienlijk wordt beperkt. Hier ko men we echter om tal van redenen in de compromissfeer terecht. Alles afwegen de komen we daarom met de gedachte: 9 regio's. Ik zeg 'de gedachte', omdat we pas over 'het voorstel' ten opzichte van de organisatie kunnen spreken nadat het personeel - via de Ondernemingsraad - hierover advies heeft uitgebracht. Hier over hopen wij op 19 september meer te weten. De Centrale Kring kan er zich dan, na discussie in de kringen, na een maand over uitspreken. Een belangrijke zaak, een boeiend onder werp, maar vooral een aanpassing van de organisatie aan de behoefte van de van zelfstandige lokale banken met één centrale bank en één organisatie. Lardinois

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1978 | | pagina 5