Drie remmende factoren Het Italiaanse boerenleenbankwezen had zich in de loop van de jaren veel gunstiger kunnen ontwikkelen dan in feite is geschied, want een drietal facto ren heeft op de groei van deze banken een negatieve invloed gehad. Ten eerste stond het fascisme zeer on welwillend tegenover de coöperatieve kredietinstellingen: men beschouwde deze banken als vijandig en men had ze liefst helemaal zien verdwijnen. Die houding bleek uit de wijze waarop de overheid in de fascistische jaren 'toe zicht' uitoefende op het bankwezen, en zij kwam tot uiting in een aantal, tussen de jaren 1926 en 1936 uitgevaardigde verordeningen betreffende het krediet wezen. Deze werden ten slotte gebun deld in de Bankwet van 1937. Een van de grondbeginselen van deze wet was de richtlijn dat alle bankinstellingen via fusies en overnamen moesten worden geconcentreerd in een klein aantal machtige bankcentra. Het hele over heidsbeleid was in die jaren gericht op onderdrukking van elk spontaan ge groeid samenwerkingsverband en het is geen wonder dat in het bijzonder de boerenleenbanken daarvan het slacht offer werden. Tekenend is bijvoorbeeld het feit dat, alleen ten gevolge van poli tieke oorzaken, het aantal boerenleen banken, dat in 1922 nog 3 540 beliep, in 1947 tot 804 was gedaald. Een tweede factor die de ontwikkeling afremde was de scheiding die de wet gever aanbracht tussen de boerenleen banken en de overige coöperaties. In dezelfde periode waarin in veel andere Europese landen een nauwe samenwer king ontstond tussen de coöperatieve banken en de overige coöperaties door dat de kredietcoöperaties de andere in stellingen voortdurend konden helpen bij alle investeringen die zij in hun groei periode hadden te doen, werden de Ita liaanse boerenleenbanken door de wet gever uitdrukkelijk gescheiden van de overige coöperaties in het land. Zij wer den behandeld als gewone bankinstel lingen, niet behorend tot de coöperatie ve wereld. En ten slotte moet worden gewezen op het feit dat er in Italië altijd een soort breuk heeft bestaan tussen de federa tieve structuur van de boerenleenban ken en de regelingen van de wetgever, die duidelijk nooit prijs heeft gesteld op coöperaties en andere spontaan ge groeide samenwerkingsverbanden. Met name tussen 1918 en 1937 hebben de boerenleenbanken in Italië onderling allerlei federatieve verbindingen aange gaan. Zowel op technisch als op econo misch gebied hadden de banken be hoefte aan onderlinge steun en dus aan grotere eenheden: overkoepelende en (min of meer) 'centrale' instellingen. In 1921 bestonden er in Italië al 57 van zulke overkoepelende bankfederaties. Zowel provinciaal als regionaal, maar ook interregionaal en nationaal, sloten de boerenleenbanken zich aaneen2). De betekenis van die overkoepelende instellingen is echter door de Italiaanse wetgever nooit erkend en dat heeft de organisatiestructuur van de boerenleen banken aanzienlijk verzwakt. De banken bleven daardoor geïsoleerd en de orga nisatie bleef verstoken van de wettelijke steun die zij nodig had. Ingeval de over koepelende structuren al ten tijde van de Bankwet, in 1937, wettelijk waren geregeld, dan zouden de banken al veel langer een hecht coöperatief bank systeem hebben kunnen vormen. In fei te hebben de banken op zichzelf en zon der passend wettelijk kader moeten werken tot pas in 1963 de ICCREA (In- stituto di Credito delle Casse Rurali ed Artigiane) werd opgericht als centrale kredietinstelling van de coöperatieve banken. Enkele aantallen Men vindt in Italië op dit moment 651 boerenleenbanken met in totaal 879 kantoren. Ze zijn over het gehele land verspreid, tot in het uiterste zuiden toe, en ook op Sicilië vindt men niet minder dan 45 boerenleenbanken. De banken zijn echter door historische omstandig heden erg ongelijk over het land ver deeld. Het grootste aantal banken ligt in Noord-ltalië en wel vooral in de provin cies Bolzano en Trento van de regio Trentiono-Alto Adige (200 banken met een derde van het aantal kantoren). Meer dan 80 banken vindt men in de re gio Lombardije, meer dan 40 in de re gio's Emilia-Romagna, Toscane en op Sicilië, meer dan dertig in Lazium en Umbrië en in Apulië. De 651 boeren leenbanken vormen ongeveer 60 pro cent van het totale aantal der 'gewone' kredietinstellingen (dus afgezien van hy potheekbanken etc.), dat in totaal tus sen de duizend en elfhonderd ligt, maar ten gevolge van het feit dat de ruim 400 j andere banken gemiddeld 23 kantoren per bank hebben, halen de boerenleen banken met hun 879 vestigingen niet meer dan 8 procent van het totale aan tal kantoren. Een licht op hun betekenis voor de plattelandsbevolking werpt ten slotte het feit dat ongeveer 400 van de 2) Italië is staatkundig verdeeld in 20 re- gio's, die weer zijn onderverdeeld in 92 provincies. Een provinciale federatie van boerenleenbanken is er in bijvoorbeeld I (de provincie) Bolzano. in de meeste re gio's echter vindt men een regionale fe deratie (bijvoorbeeld in Lombardije, Toscane, Calabrië). En ten slotte zijn er drie interregionale federaties, waarin dus de banken zijn verenigd uit meerde re regio's (bijvoorbeeld Lazium en Umo- rië). 651 boerenleenbanken gevestigd zijn in plaatsen met minder dan 5000 inwo ners, waarin zij bovendien de enige daar gevestigde bankinstelling zijn. Conclusie Van fundamentele betekenis zijn uiter aard de voorschriften die stellen dat minstens de helft van de jaarwinst van de boerenleenbanken aan de normale reserve moet worden toegevoegd (bij andere coöperaties geldt dat voorschrift voor 20 procent van de winst), dat ver der het percentage van een eventueel uitgekeerd dividend niet hoger mag zijn dan dat van de wettelijke rente, dat de reserve niet onder de leden mag worden uitgekeerd, en dat deze reserve bij een eventuele ontbinding van de bank moet worden aangewend voor doeleinden van algemeen nut. Vergelijkt men de concrete werkwijze van de Italiaanse boerenleenbanken met die van de overi ge banken, dan proeft men eenzelfde, uit deze voorschriften al blijkende, idea listische sfeer. Zo worden de boeren leenbanken gekenmerkt door een grote soepelheid van handelen, voortkomend uit de wens tot verbetering van de ver houdingen met de cliënten, en uit een duidelijke afkeer van bureaucratie. Het zijn - wij hebben daarop al gewezen - sociale banken die krediet geven aan de zwakkere groepen, die vaak marginaal moeten werken. De banken hechten daarbij meer aan de initiatieven en ca paciteiten van de kredietnemers per soonlijk, dan aan hun zakelijke bezit. De hulp van deze banken aan landbouw, ambacht en aan kleine ondernemers is ook gekenmerkt door binding aan de ei gen vestigingsplaats en - mede daarom - door kleinschaligheid en directheid. De betekenis van de banken komt dan ook het duidelijkst tot uiting in plaatsen en streken die nog in ontwikkeling zijn. Dat zijn in principe in Italië nog enorme mogelijkheden hebben blijkt alleen al uit het feit dat onder de ruim 8000 Italiaan se gemeenten, nog 3490 plaatsen zijn zonder enige bankvestiging. Het is ongetwijfeld te danken aan de door deze facetten getypeerde idealisti sche opzet, dat de Italiaanse boeren leenbanken zich hebben kunnen staan de houden en méér dan dat! In de laatste jaren ontvingen zij een sterke groeistimulans vanuit de Italiaanse eco nomie. Het groeipercentage van de Itali aanse coöperatieve banken is in de laat ste twintig jaren voortdurend hoger ge- j weest dan dat van de overige banken. Het is echter wel tijd, dat het wettelijke kader wordt herzien waarin de boeren leenbanken in Italië moeten werken, en wel zodanig dat de belemmeringen worden weggenomen, waardoor hun ontwikkeling tot nu toe zo sterk wordt afgeremd I

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1978 | | pagina 33