wob
wob
wob
currentie wordt opgetreden. Voorkomen
moet worden dat de samenwerking
hiervan schade zou ondervinden. Mede
om hiertegen te waken zijn van de zijde
van de centrale bank de heren mr. O. W.
A. Baron van Verschuer en drs. F. P. J.
Bakx, respectievelijk lid van de Raad van
Bestuur van Beheer en plaatsvervan
gend voorzitter van de Hoofddirectie, in
de Raad van Commissarissen van Van
Lanschot benoemd, terwijl de heer L. J.
H. M. Sonnenschein R.A., directeur van
de centrale bank, benoemd is tot lid van
de Raad van Van Lanschot.
Officieel is de samenwerking ingegaan
op 1 juli 1978. Het voornemen bestaat
om op korte termijn die banken, in wier
werkgebied ook een bijkantoor van Van
Lanschot is gevestigd, in een persoonlijk
gesprek nader over de samenwerking te
informeren.
Wij attenderen ten slotte nog op de sa
menwerking, welke ongetwijfeld zal
groeien met de National Westminster
Bank te Londen. De gezamenlijke belan
gengemeenschap in Van Lanscbot doet
ons goede verwachtingen koesteren,
dat tussen ons en de National Westmin
ster Bank een hechte samenwerking zal
ontstaan.
ONS BELEIDSPLAN IN ZIJN TWEEDE
ETAPPE
De beroemde wijsgeer Aristoteles
stelde zich in de oudheid de vraag 'waar
sta ik?' Als je daarop hebt geantwoord,
komt de vraag 'waarheen ga ik?'
Wij bankmensen zijn gewoonlijk be
paald niet erg filosofisch aangelegd,
maar op ons terrein komen dezelfde
vragen eigenlijk op ons af uit het nieuwe
ontwerp-beleidsplan voor de komende
vier jaar, dat deze maand in de raadka
mers van onze banken is gearriveerd.
Het zijn immers vragen die bij elk plan-
nenmaken horen, want een eerste ver
eiste daarvoor is zich zijn uitgangspunt
en doel goed bewust te zijn. Gunstig en
misschien niet toevallig is het, dat ons
ontwerp-beleidsplan, net als vorig jaar
midden in of vlak na de traditionele
'grote vakantie' verschijnt. Vakantie
schenkt je wat afstand van je gewone
werk en je krijgt oog voor de conceptie
en de onderlinge verbanden, die uit zo'n
beleidsplan naar voren komen. Daar
door ga je ook, deducerend uit het geza
menlijke plan, de lijnen ontwaren, waar
langs je eigen lokale bank zich beweegt
en moet bewegen.
Er is al vaak gezegd, dat we met dat be
leidsplan geleidelijk moeten leren wer
ken. Al vóór we er op aanbeveling van
de Structuurcommissie mee begonnen,
werd voorzien dat perfecte beheersing
van de planningskunst zeker een paar
jaar tijd zou vergen. Dat gold zowel het
opzetten van het ontwerp, de beraad
slaging als de uitvoering, de 'vertaling'
van het plan naar de eigen bank. Wie
echter het nieuwe ontwerp-beleidsplan
aandachtig leest en ons vorige, eerste
plan ernaast legt, zal goed kunnen mer
ken dat we met de planningskunst vor
deringen maken. De lezer zal ook ver
rassend ervaren, dat hij zelf een rijper
inzicht in methode en materie heeft ge
kregen. En dat is ook de bedoeling
Om met de krijgswetenschap te spre
ken: de strategie is dit jaar niet gewij
zigd, maar in de tactiek moest heel wat
veranderd worden. En is dat niet van
zelfsprekend? De lange-termijndoelein-
den verschuiven immers niet in korte
tijd, maar als het er om gaat wat ons nü
te doen staat om die verre doeleinden te
bereiken, dan vallen de accenten begrij
pelijk anders dan een jaar geleden. Er zit
beweging in de tactische plannen. Nie
mand, die de grote veranderingen in
onze 'omgeving' en in het bankbedrijf
sinds vorig jaar heeft meebeleefd, zal
ook anders hebben verwacht. Het kon
niet uitblijven of we moesten de sporen
daarvan duidelijk in het nieuwe plan te
rugvinden. We begrijpen meteen, waar
om zo'n plan niet voor alle tijden onver
anderlijk kan gelden. Het moet, zoals nu
voor het eerst is geschied, jaar voor jaar
nauwkeurig worden bijgeschaafd. En
dat moge ook met de eigen plannen van
onze banken afzonderlijk gebeuren!
Er is meer. Wij menen dat het thans ter
beraad voorliggende ontwerpplan meer
inhoud heeft en zich met name op on
derdelen concreter uit dan vorig jaar. De
inmiddels verkregen ervaring laat op dit
terrein zijn gunstige invloed gevoelen.
De Centrale Kringvergadering zal zich
thans, nog eind deze maand, over het
ontwerp buigen en daarna komt het ter
bespreking in de kringvergaderingen.
Als dit beraad is afgesloten, zal het dit
najaar door de Raad van Beheer van de
Centrale Bank in definitieve vorm wor
den vastgesteld. En dan zal, zo hopen
wij, het nieuwe plan voor ieder van onze
banken een basis kunnen geven voor
het opzetten van haar eigen beleid voor
het komende jaar.
KLEINE BELEGGER MINDER
WELKOM?
Onder deze en soortgelijke koppen is de
laatste weken in kranten en tijdschriften
gepubliceerd over de houding welke
door de verschillende banken in Neder
land werd ingenomen tegenover de klei
ne belegger.
De reeks werd geopend door berichten
van een van de grote banken die mede
deelde haar effectenbedrijf te gaan
stroomlijnen, gevolgd door meer en
minder vleiende commentaren elders.
Ook aan ons werd op dit punt naar onze
mening gevraagd, welke naast die van
andere banken gepubliceerd werd in het
Algemeen Dagblad van 8 juli jl.
Uitgangspunt bij de gedachtenbepaling
tijdens het interview dat aan deze publi-
katie vooraf ging, was voor ons de vraag
of een volledig bankbedrijf mogelijk is
zonder een eigen effectenbedrijf.
Naar onze mening mag in het gehele
scala van beleggingsmogelijkheden
welke een bank aan haar cliënten biedt,
noch die in de vorm van belegging in
obligaties noch die in aandelen ontbre
ken. Zij zijn noodzakelijk voor die cliën
ten die naast of in de plaats van spaar-
of depositovormen in eerdergenoemde
beleggingen geïnteresseerd zijn.
Maar ook aan de actiefzijde dient de
bank meer te kunnen bieden dan vaste
leningen en rekening-courantkrediet.
Ook het aantrekken van vreemd vermo
gen middels uitgifte van obligaties als
mede van risicodragend vermogen door
uitgifte van aandelen moet door een
bank verzorgd kunnen worden. Naar
beide markten dient zij door haar emis-
siebedrijf toegang te kunnen geven.
Daarbij zal zeker de coöperatief georga
niseerde bank geen halt kunnen maken
bij beleggingen onder een bedrag van
bijvoorbeeld twintigduizend of tiendui
zend gulden. Wel zal zij zichzelf en ook
haar cliënt de vraag moeten voorhou
den of deze vorm van sparen voor deze
de meest gunstige is. Zij zal meeden
kend met de cliënt en deze adviserend,
moeten nagaan of deze ten gevolge van
de gekozen vorm, geen 'dief uit eigen
zak' is. En als dit het geval blijkt te zijn,