Xz - algemene vergadering 16 Openingsrede van C. G. A. Mertens, voorzitter van de Raad van Beheer duele. Daarom wordt het 'persoonlijke bank'-zijn thans helder en scherp ge voeld als een juist ons passende bank. Het is een taak, die wij willen vervullen voor ieder lid, voor elke cliënt, zowel voor de kleine spaarder als voor de grootste bedrijfsrelatie. Ook al stelt het bankbedrijf zijn eigen eisen; wij richten ons binnen die eisen op de consument. Die, als persoon, is onze cliënt. Daar ligt één van de sterkste punten van onze organisatie, het is als het ware onze 'stille kracht'. Tegen die achtergrond wil ik ook iets zeggen over de 'Postbank'. Velen, ook in onze kring, zijn beducht voor zo'n staatsbank en meten hun bezwaren breed uit. Dat is begrijpelijk. In vorige algemene vergaderingen heb ik reeds meerdere malen mijn mening gegeven inzake de Postbank. Ik wil er nu slechts een enkele korte opmerking aan toevoegen. Hoewel wij al de argumenten tot instel ling van de Postbank, zoals die staan opgesomd in het door de vorige rege ring ingediende wetsontwerp, aller minst onderschrijven en hoewel wij nog minder staan te juichen bij de komst van deze nieuwe Staatsbank, kan ik be grijpen dat de gelddiensten van de PTT, de Postgiro en de RPS, hun bedrijf in een nieuwe vorm: de Postbank willen voortzetten en zich daardoor meer mo gelijkheden willen scheppen. Maar er is een 'mits'. Een 'mits' waaraan wij grote betekenis hechten. Dat 'mits', die voorwaarde is, dat vast zal staan, dat ook de Postbank straks - net als iedere andere bank - zal zijn onder worpen aan de Wet Toezicht Krediet wezen en onder dezelfde concurren tieverhoudingen zal werken als iedere andere bankinstelling. Een nieuw wetsontwerp schijnt in de maak te zijn, en als aan onze 'mits' voldaan wordt, moge wat ons betreft het par lement de weg voor zulk een Post bank vrijgeven. Misschien zelfs is zo'n Postbank te verkiezen boven de bevoor rechte concurrentiepositie, waarvan de Postgiro en RPS thans zo'n gretig ge bruik maken! Springlevend Dames en heren, wij zijn de enige bank instelling in ons land, die zichzelf een 'organisatie' noemt. Inderdaad, wij zijn als het ware een le vend organisme van delen in één ge heel, onderling wel te onderscheiden, maar niet van elkaar te scheiden. Al is dit door heel onze historie heen het geval geweest, opmerkelijk is dat we aan dit organisatiebeginsel ook in deze tijd duidelijk zo'n nieuwe, frisse vorm en inhoud hebben weten te geven. Daarvan getuigt het werk van onze Structuurcommissie en vooral het rap- mag. Maar vergeet niet, dat we met dit rapport verder zijn, dan we ooit waren. Ook met een punt zoals de zogenaamde kostendoorberekening. Daarover is ook vroeger veel gesproken en velen hebben daarbij ongetwijfeld gedacht, dat dat al leen speelde in de verhouding tussen de centrale bank en aangesloten banken. Nu zien we, dat het ook en zelfs vooral de verhouding tussen de aangesloten banken onderling raakt, omdat iedere bank veel meer dan vroeger haar eigen kosten zal krijgen te dragen, naar de mate waarin zij ze veroorzaakt. Daar moeten we nu niet van schrikken, want port van haar Subcommissie, dat vorige maand door onze Centrale Kringverga dering is aanvaard. Het mag dan als ge beuren niet zo spectaculair zijn als onze fusie van zes jaar terug, het zal onge twijfeld onze toekomst beïnvloeden. Dank zij die studie kan ik thans zeg gen - misschien voor het eerst in onze geschiedenis - dat onze financiële in terne verhoudingen niet alleen volle dig zijn opengelegd, maar ook dat we het erover eens zijn, hoe die verhou dingen in de naaste toekomst moeten komen te liggen. Voorwaar, een actuele toepassing van 'samen doen en onderlinge verbonden heid'! De heer Van Maldegem met de leden van zijn Subcommissie hebben onze dank verdiend! Nu weet ik wel, dat sommigen van u denken: 'wij moeten het eerst nog eens zien, hoe het met die nieuwe financiële verhoudingen uitpakt'. Akkoord, dat Zon en schaduw trekken hun banen over de afgevaardigden. dat hebben we al eerder gewild, ook in de tijd toen een afgewogen kostendoor berekening praktisch niet of moeilijk uit voerbaar was. Er mag bovendien op worden gerekend, dat de bij de uitvoe ring betrokken organen van de centra le bank met grote wijsheid en voor zichtigheid te werk zullen gaan en dat de in dit verband te nemen maatrege len zeer geleidelijk zullen worden in gevoerd. En zeker zal daarbij ook de tra ditie in ere moeten worden gehouden - een traditie die onze organisatie op het lijf is geschreven - dat geen enkele aangesloten bank boven haar krach ten zal worden aangesproken. De be ginselen welke in het rapport van de

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1978 | | pagina 18