ter overweging:
inflatieneutrale
belastingheffing
De eerste f50 000 stijging van het ei
gen vermogen is slechts schijnwinst.
Belasting daarover is niet alleen onbillijk
doch ook bijzonder schadelijk uit een
oogpunt van gezonde financieringsver
houdingen. De sterk teruggelopen ver
houding tussen eigen en vreemd vermo
gen bij de meeste bedrijven in ons land
is mede aan de belastingheffing over
schijnwinsten toe te schrijven.
De gulden-is-gulden-regel leidt in tijden van inflatie tot grove onbillijkhe-
den. Diegenen die verhoudingsgewijs veel schulden hebben profiteren van
het feit dat zij de aflossingen hierop kunnen voldoen met in waarde gedaal
de guldens, terwijl degenen die verhoudingsgewijs veel vorderingen heb
ben, gedupeerd worden omdat zij met zachte guldens genoegen moeten
nemen.
In een heilstaat zonder belastingheffing
zou hiermee het verhaal zo'n beetje
rond zijn. De blauwe enveloppen die we
op geregelde tijden tussen de post kun
nen aantreffen herinneren ons er echter
nadrukkelijk aan dat de werkelijkheid
anders is: er wordt belasting geheven.
Wanneer dat eveneens gebeurt op basis
van de gulden-is-gulden-regel worden
de onbillijkheden van de inflatie nog
verergerd. Het sterkst is dit het geval in
de zakelijke sfeer, doch ook de privé-
sfeer blijft daarbij niet buiten schot.
Tegen deze achtergrond hebben de mi
nister en de staatssecreatris van Finan
ciën begin 1975 de opdracht verstrekt
aan prof. Hofstra om te studeren op de
wenselijkheid en de mogelijkheden van
herziening van de belastingheffing in
verband met de inflatie. Op 20 februari
jl. werd het resultaat van deze studie in
de vorm van een 350 bladzijden tellend
rapport openbaar gemaakt. In deze be
schouwing willen wij aandacht schen
ken aan enkele hoofdpunten van dit rap
port. Met name wordt ingegaan op de
fiscale winstberekening, de voorstellen
ten aanzien van aandelen en de behan
deling van ontvangen en betaalde rente.
Fiscale winstberekening
De winst van een onderneming is terug
te vinden in het verschil tussen het ei
gen vermogen aan het begin en het ein
de van een periode. Eventuele tussen
tijdse onttrekkingen moeten daarbij na
tuurlijk wel worden meegerekend, doch
gemakshalve zien we daar even van af.
De kwestie is nu hoe het vermogen op
de twee tijdstippen wordt vergeleken.
Kijken we louter naar het verschil in gul
densbedragen op de twee tijdstippen of
bepalen we het verschil in koopkracht.
Stel bijvoorbeeld dat in guldens geme
ten sprake is van een groei van het ei
gen vermogen van 500 000 tot 600 000
in een jaar waarin de inflatie 10% be
liep. Thans is het zo dat in dit geval door
de fiscus een bedrag van f 100 000 als
winst wordt beschouwd. Nee, zegt prof.
Hofstra, winst is slechts datgene wat
aan eigen vermogen op het einde van
de periode meer aanwezig is in koop
kracht gemeten.
Drs. H. A. de Werker
hoofd Stafgroep
Studiedienst
In zijn voorstel bedraagt de fiscale winst
in het onderhavige geval derhalve
slechts f 50 000. Immers, bij een inflatie
van 10% is de koopkracht van
f500 000 aan het begin van de periode
pas gehandhaafd bij een bedrag van
f 550 000 aan het einde van de periode.
Eerst wat daar bovenuit gaat dient te
worden belast, aldus Hofstra.
Twee aparte moeilijkheden
Het uitgangspunt van het voorstel ten
aanzien van de fiscale winstberekening
is daarmee bepaald. Deze vlag dekt ech
ter nog niet de gehele lading. Op twee
punten is namelijk een nadere uitwer
king gegeven die de zaak toch wel iets
gecompliceerder maakt. Daarbij gaat
het om een aanvulling die maakt dat er
een parallel verloop ontstapt tussen de
vermogenscorrectie en de realisatie van
schijnwinsten en om een bijzondere be
handeling van monetaire activa en mo
netaire passiva.
In het bovenvermelde voorbeeld, dat
het uitgangspunt van het voorstel van
prof. Hofstra goed weergeeft, is geen
rekening gehouden met de aard van de
activa op de balans die tegenover het
eigen vermogen staan. Dit betekent dat
geen rekening wordt gehouden met het
tempo waarin schijnwinsten worden ge
realiseerd. Dit tempo is niet voor alle ac-
Prof. mr. H. J. Hofstra