aandoen van de haven tussen twee rei krijgen door prijsstijgingen en kosten verminderingen. Voor tong valt bij een aanvoerbeperking nog wel een prijsstijging te verwachten. Uitgaande van onderzoekingen die bij de afdeling Visserij van het LEI zijn uit gevoerd lijkt het niet te optimistisch te rekenen met een prijsflexibiliteit voor 'Stilliggen'is nog iets anders dan het zen. ging van f7,82 per kg. Als gevolg van deze laatste prijsstijging en ook door prijsstijgingen voor volgekaakte en steurharing daalde in 1977 de besom ming voor haring veel minder dan even redig aan de aanvoerdaling van 43,1 miljoen kg tot 16,3 miljoen kg in 1977"). Als men denkt aan een gunstige prijs vorming voor tong en schol dringt de vraag zich op of de geldende marktvorm voor de vissoorten, die van de volledige mededinging, nog wel passend is. De marktvorm van de volledige mededin ging veronderstelt volkomen concurren tie, zowel aan de aanbod- als aan de vraagzijde van de markt. Het lijkt echter tong van 0,5. Bij een aanvoerdaling van bijvoorbeeld 40 zou dan de prijs met 20 kunnen stijgen, nog bovenop het 'algemene' inflatiepercentage. Zo be zien lijkt een prijsstijging voor tong van een gemiddeld niveau van f 11a f 12,- tot f 15— a f 17,- in de eerstko mende jaren haalbaar, uitgaande van quotum van 7 400 ton. De kans bestaat bovendien dat de scholprijs, die laag is in verhouding tot de tongprijs, bij schaarste aan tong mee omhoog gezo gen wordt. Illustratief is in dit verband het verloop van de haringprijzen bij de sterk gedaal de aanvoer in 1977. De gemiddelde prijs voor 'maatjes'-haring bijvoorbeeld, die in 1975 f2,93 per kg bedroeg steeg in 1976 tot f 3,70 terwijl in 1977 meer dan een verdubbeling optrad door een stij- niet verstandig wanneer de vissers, bij een schaarste aan vissoorten als tong en schol, met elkaar concurreren als aanbieders. Een beheerste wijze van aanbieden van vis aan de afnemers lijkt dan gunstig te werken op de prijsvor ming. Overleg op sectorniveau om te komen tot een goede spreiding van de quota is daarom gewenst. Naleving van de quoteringsmaatregelen kan voorts minder ongunstig zijn dan het lijkt als gevolg van kostenverminde ringen die zullen optreden. Variabele kosten als gasolie- en vistuigkosten kunnen evenredig dalen met het aantal vaardagen. Onderhoudskosten kunnen omlaag gaan doordat meer zelf onder houd kan worden verricht tijdens het stilliggen en doordat monteurs enz. minder op dure zaterdagen behoeven te werken. Het is begrijpelijk dat bij kottereigenaars en bemanningen grote weerstanden be staan tegen de quoteringsmaatregeien. De omschakeling van een volledige vrije visserij naar een gereguleerde visserij is diep ingrijpend in een bedrijfstak waarin de vrije jacht van oudsher typerend was. Stilligvergoedingen van overheidswege kunnen daarom een belangrijke stimu lans vormen tot gewenning aan veran derde omstandigheden. Er kan zo een 'rugdekking' geboden worden bij het in spelen op een wijze van vissen waarbij economisch beheer van het quotum voorop staat. Wanneer aan de verlangens van het be drijfsleven betreffende stilligvergoedin gen niet of niet geheel tegemoet kan worden gekomen valt voor de overheid te overwegen om de kottervissers ge deeltelijk in de vorm van een lening te gemoet te komen. Deze steunverlening kan dan in zekere zin van dezelfde aard zijn als de wijze waarop in 1974 en 1975 de gasoliekosten gesubsidieerd zijn: kwijtschelding van de lening bij ongun stige bedrijfsresultaten. Bij een verstan dige naleving van de quoteringsmaatre gelen zouden de bedrijfsuitkomsten weieens minder ongunstig kunnen zijn dan op het eerste gezicht lijkt. Mis schien blijkt dan achteraf dat de onder steunende leningen niet strikt nodig ge weest waren, zodat terugbetaling ervan geheel of gedeeltelijk mogelijk wordt. Slotopmerkingen In de afgelopen drie jaren zijn de be drijfsresultaten in de kleine zeevisserij steeds verder verbeterd t.o.v. het diep tepunt in 1974. Het bedrijfseconomisch nettotekort voor de kottervisserij als ge heel dat in 1974 f29,1 miljoen bedroeg was in 1976 verminderd tot f 13,4 mil joen. Er is alle reden om aan te nemen dat dit tekort in 1977 verder is vermin derd. Ondanks deze bedrijfseconomische te korten is er met name in 1976 en 1977 goed tot zeer goed afgelost op de hoge hypothecaire leningen die voor de vele nieuwe schepen waren aangegaan. Uit onderzoek naar het verloop van de schuldenpositie, dat door de afdeling Visserij van het LEI is verricht, is geble ken dat over 1976 in doorsnee 15 a 20% van de hypothecaire schuld op 1 januari van dat jaar is afgelost. Bij een dergelijk aflossingstempo zou de kotter visserij in ongeveer 6 jaar grotendeels vervolg op pagina 34 V Ontleend aan: J. F. de Veen, 'Aspec ten van de Nederlandse Zee- en kustvis serij', in 'Visserij' december 1977. *1 Deze gegevens zijn ontleend aan de binnenkort te verschijnen LEI-pub/ikatie 'Toekomstperspectieven voor de grote zeevisserij' van J. de Jager e.a.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1978 | | pagina 33