sparen een deugd in deze sector, hoewel nog groot, min der spectaculair zal zijn. Het uitgavenpatroon van het Nederlandse gezin Onlangs publiceerde het CBS het werk nemersbudgetonderzoek 1974/1975, waaruit bleek dat de consumptieve uit gaven in volume ten opzichte van 1964/1965 waren toegenomen. Zeker niet vreemd, gezien de stijgende wel vaart in die periode. De toename zat voornamelijk, en wel zeer sterk, in de uitgave voor suikerhou dende artikelen en dranken, bestedin gen in restaurants, voor woning, tuin en 1955/ 1959 Persoonlijk inkomen 100 Belasting premies 18,5 Gezinsconsumptie 71,9 Contractuele besparingen 3,7 Vrije besparingen 5,9 Bron: Nat. Bek. 1976 verkeer. Anderzijds gingen de reële uit gaven omlaag voor brood en zuivel, maar vooral ook de uitgaven voor de ca tegorieën 'schoeisel en opschik'. Uit deze opsomming zou onder meer, ge zien de tegengestelde mutaties bij drank en zuivel, kunnen worden afgeleid dat de slogan 'Drink meer melk' ver keerd is uitgelegd. Tevens kan worden geconcludeerd, dat het de Nederlander een toenemende vreugde is om respec tievelijk in zijn woning, tuin of auto te vertoeven. Echter ondanks de toename vermeld in het CBS-onderzoek blijkt, dat de totale consumptieve uitgaven van gezinnen in Nederland uitgedrukt in procenten van het beschikbaar inkomen van dezelfde gezinnen gedurende de laatste twintig jaar geleidelijk zijn gedaald, zie tabel IV. Bedroeg de totale gezinsconsumptie in de periode 1955/1959 88,1 van het beschikbaar inkomen, gedurende de ja ren 1975/1976 is dit aandeel teruggelo pen tot 84,4 Logischerwijs steeg dus het aandeel van de besparingen, name lijk van 11,9 naar 15,6 Hieruit mag de conclusie worden getrokken dat de totale gezinsbesparingen in Nederland 1960/ 1965/ 1970/ 1975/ 1964 1969 1974 1976 100 100 100 100 21,7 26,0 29,8 31,6 68,0 63,2 59,4 57,7 4,3 5,1 5,8 7,0 6,0 5,7 5,0 3,7 gedurende de laatste twintig jaren reëel sterker zijn toegenomen dan het be schikbaar inkomen van gezinnen en dus de gezinsconsumptie reëel minder is ge stegen dan het beschikbaar gezinsinko men. In feite wordt nu de indruk ge wekt, dat er sprake zou zijn van een ten dens tot een verzadiging van consump tie. De vreugd zou voor de deugd wij ken. Alvorens echter deze conclusie te staven, is het verstandig om nog een andere exercitie toe te passen, namelijk het corrigeren van het beschikbaar inko men voor de contractuele besparingen, zie tabel V. Voor het overgrote deel, namelijk pensi oenpremies, gaat het hier om gedwon gen besparingen - en uit dien hoofde te vergelijken met bijvoorbeeld sociale premies - die tevens het karakter van uitgestelde consumptie hebben. Daar naast is het zo dat premiebetalingen aan levensverzekeringsmaatschappijen sterk zijn toegenomen als het gevolg van financiering van eigen woningbezit. Wordt het beschikbaar inkomen aldus gecorrigeerd, dan verkrijgt men het be steedbaar inkomen, waarvan het ge deelte dat consumptief wordt aange wend sinds het midden van de jaren zestig geleidelijk is gestegen, zodat ze ker niet van een verzadiging kan worden gesproken. De vrije besparingen (bij banken) daal den van ruim 8 naar een 6 aandeel. Een vermindering dus van 25 in aan deel. Dit laatste is vooral een gevolg van de toeneming van de contractuele be sparingen om voornoemde redenen. Was de verhouding vrije besparingen versus contractuele besparingen in de jaren 1955/1959 nog 1,5 staat tot 1, nu is die verhouding 1 staat tot 1,9. De contractuele besparingen zijn nu dus bijna twee keer zo groot als de vrije be sparingen. Feitelijk is dit ook onder meer een ge volg van het toenemende verzorgings karakter van onze welvaartsstaat. Voor al het aandeel van de pensioenpremies in de contractuele besparingen, name lijk circa 80 gedurende de laatste ja ren, wijst hierop. Het individu wordt ver zorgd van de wieg tot het graf. Eigen initiatief tot sparen (vrije bespa ringen) wordt derhalve nauwelijks gesti muleerd. De rentevergoeding wordt door de fiscus voor een groot gedeelte afgenomen, zodat de spaarder er de in flatie in aanmerking genomen per saldo weinig mee opschiet; vooral als hij in een hoog belastingtarief valt. Ook de kleine spaarder wordt door de fiscus be last. Invloed overheid Tot nu toe zijn wij uitgegaan van het be schikbaar inkomen van gezinnen. Ne men wij echter ook de sociale premie betaling en de belastingbetaling in ogenschouw, dan komen wij uit bij het persoonlijke inkomen van gezinnen, zie tabel VI. Uit deze verdeling blijkt, dat de overheid een steeds groter stuk uit het gezinsin komen tot zich neemt. Was dit in de pe riode 1955/1959 nog 18,5%, waarvan de belastingen meer dan de helft be droegen, in de periodes vanaf 1970 was dit circa 30 waarvan de sociale pre mies bijna gedeelte besloegen. Indien abel IV VERDELING VAN HET BESCHIKBAAR INKOMEN VAN GEZINNEN IN WERKELIJKE PRIJZEN 1955/ 1960/ 1965/ 1970/ 1975/ 1959 1964 1969 1974 1976 Beschikbaar inkomen 100 100 100 100 100 Gezinsconsumptie 88,1 86,8 85,4 84,7 84,4 Contractuele besparingen 4,6 5,5 6,9 8,2 10,2 Vrije besparingen 7,3 7,7 7,7 7,1 5,4 Bron: Nat. Rek. 1976 Tabel V VERDELING VAN HET BESTEEDBAAR INKOMEN VAN GEZINNEN IN WERKELIJKE PRIJZEN 1955/ 1960/ 1965/ 1970/ 1975/ 1959 1964 1969 1974 1976 Besteedbaar inkomen 100 100 100 100 100 Gezinsconsumptie 92,4 91,9 91,7 92,2 94,0 Vrije besparingen 7,6 8,1 8,3 7,8 6,0 Bron: Nat. Rek. 1976 Tabel VI VERDELING VAN HET PERSOONLIJKE INKOMEN VAN GEZINNEN IN WERKELIJKE PRIJZEN

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1978 | | pagina 32