Ar
HSSSfcsSJSSS
note van het bedrijfshoofd voor een
klein of groter deel van haar beschikba
re werktijd is ingeschakeld.
tot 1990
Inzicht in de toekomstige werkgelegen
heid in land- en tuinbouw geeft de door
het Ministerie van Landbouw en Visserij
begin 1977 uitgebrachte nota 'Land-
bouwverkenningen'.
Blijkens deze nota zal in 1990 het aantal
bedrijven met hoofdberoep landbouwer
naar verwachting tot bijna 65 000 zijn
gedaald en dat met hoofdberoep tuinder
tot ruim 15 000. Wanneer de werkgele
genheid buiten de landbouw zich in on
gunstige zin blijft ontwikkelen, zouden
er volgens berekening nog ongeveer
72 000 landbouwbedrijven en 17 500
tuinbouwbedrijven kunnen overblijven.
Dit komt er op neer dat zowel het aantal
bedrijven (exclusief nevenbedrijven) als
het aantal bedrijfshoofden de eerstko
mende 12 jaar zal verminderen met glo
baal een derde. Het aantal nevenbedrij
ven, dat wil zeggen waar het bedrijfs
hoofd het hoofdberoep buiten de land
bouw heeft, zal relatief minder dalen na
melijk tot circa 23 000 tegen 27 000 nu.
Geschat wordt dat er in 1990 in de land
bouw per 100 bedrijfshoofden 10 mee
werkende zoons zijn en voor de tuin
bouw 7,5 Dit is relatief minder dan
thans het geval is. In de akkerbouw en
veehouderijsector zal er voor circa
5 000 minder betaalde arbeidskrachten
werk zijn dan nu, maar in de tuinbouw is
voor deze groep geen vermindering te
verwachten.
Van landbouwer tot ondernemer
Dat de aard van de werkzaamheden zo
wel in land- en tuinbouw als daarbuiten
de laatste paar jaar belangrijk is gewij
zigd en dat die veranderingen nog zullen
doorgaan staat buiten twijfel. Degene
die zo omstreeks 1950 boer of tuinder
werd en gezien zijn leeftijd het bijltje er
nog niet bij heeft neergelegd, kan daar
over het beste meepraten.
Nemen wij als voorbeeld iemand die in
1950 begon met 10 a 15 melkkoeien,
met daarnaast nog wat akkerbouw, en
kele varkens en een beperkt aantal leg
kippen. Het was normaal dat een derge
lijke melkveestapel met minimaal 2
mensen met de hand werd gemolken.
Als trekkracht voor de op het bedrijf
aanwezige werktuigen beschikte hij
over twee paarden. Kon en wilde hij met
de ontwikkeling meegaan, dan beschikt
hij nu wellicht over een wat grotere op
pervlakte grond en een gespecialiseerd
melkveebedrijf met zo'n 40 a 50 melk
koeien, welke hij met moderne melk-
winningsapparatuur alleen binnen een
uur melkt.
De levende trekkracht met vrij eenvou
dige werktuigen, die veelal een lange le
vensduur hadden, heeft plaatsgemaakt
voor een steeds maar groter stalen ros,
waarmee met behulp van economisch
sneller verouderende werktuigen de
meest uiteenlopende werkzaamheden
kunnen worden verricht en waardoor de
lichamelijke arbeid aanzienlijk is ver
licht. Werkt hij samen met een zoon/op
volger dan is, wanneer deze laatste ook
een gezin heeft, het bedrijf in feite al te
klein. Niet alleen thans, maar zeker over
een tiental jaren, als de zoon het bedrijf
geheel alleen voortzet. Tegen die tijd
zullen per man 60 a 70 koeien gehou
den moeten worden om een voldoend
inkomen te behalen. Verzorging van een
melkveebedrijf van een dergelijke om
vang zal gezien de voortschrijdende
techniek ook voor een éénmansbedrijf
mogelijk zijn, eventueel met inschake
ling van een loonbedrijf/werktuigen
coöperatie voor enkele werkzaamhe
den. Maar naast de schaalvergroting en
intensivering van het bedrijf, is ook de
functie van het beheer van het bedrijf
verzwaard. Vakmanschap, economische
kennis, financieel en organisatorisch in
zicht moeten op een belangrijk hoger
peil liggen dan vroeger. Het bedrijfsre
sultaat wordt in grote mate bepaald
door het vakmanschap, de teelttechni-
sche kennis en het op de hoogte blijven
van nieuwe ontwikkelingen.
Van
ven
kwetsbare éénmansbedrij-
Als gevolg van de vermindering van de
arbeidsbezetting per bedrijf, is de agra-
BS*.
h.1
t&mkiLJi
De paarden uit de tijd van de schoolpla
ten van Jetses zijn allang vervangen
door 'paardckrachten' en sinds 1 januari
zeggen we in plaats van 7 P K. zelfs
0.736 kW!
,Jf. -£vf -ff 'z&fXP- -
•arfL* t.t f ..--y-