land- en tuinbouw in
beweging
Nederland Landbouwland Dit kan men terecht zeggen als men in ogen
schouw neemt dat circa deel van de bodem in ons toch dichtbevolkte
land als cultuurgrond in gebruik is, de land- en tuinbouwproduktie in verge
lijking met andere landen zeer intensief wordt bedreven en ons land voor
een aantal belangrijke land- en tuinbouwprodukten de grootste exporteur
ter wereld is. Toch moeten wij constateren dat - al is het volume van de
agrarische produktie sinds 1950 ongeveer verdrievoudigd - de land- en
tuinbouw relatief aan belangrijkheid heeft ingeboet.
verbouwen en uitbreiden rabobanken
stadskern met gesloten bebouwing of in
een dorpskern met open bebouwing.
Het karakter en de vormen van het be
staande gebouw zijn medebepalend in
het nieuwe concept. Zo zal de uitbrei
ding van een karakteristiek pand met
een uitgesproken dakvorm om een an
dere architectuur en materiaalkeuze
vragen dan een gebouw met een sterk
kubistische vormgeving.
Plaatselijke bouw- en stedebouwkun-
dige voorschriften en eventuele bestem
mingsplannen kunnen het ontwerp
sterk beïnvloeden. Soms zodanig dat de
opdrachtgever concessies moet doen
ten aanzien van het programma van ei
sen. Het komt zelfs voor dat bestem
mingsplannen een voorgenomen uit
breiding zodanig in de weg staan dat
hiervan moet worden afgezien en naar
andere mogelijkheden uitgekeken.
Vaste richtlijnen voor het uitbreiden van
banken zijn niet te geven. Elke uitbrei
ding van een bankgebouw heeft zijn ei
gen problemen. Een bank is een open
baar gebouw en mag als zodanig zeker
I herkenbaar zijn. Deze herkenbaarheid
1 moet zich niet alleen manifesteren in de
gestandaardiseerde neontekst, maar
vooral in de uiteindelijke vormgeving.
Deze kan, waar de mogelijkheden hier
toe aanwezig zijn, nog eens extra ge-
stalte krijgen door een goed gesitueerde
parkeergelegenheid in combinatie met
een passende groenvoorziening.
Over de periode 1950-1976 daalde het
aandeel van land- en tuinbouw in de to
tale beroepsbevolking van 16,5% naar
circa 5,5 in het nationaal inkomen
van 14,4% naar 4,8% en in de export
(bewerkte en onbewerkte agrarische
produkten van Nederlandse herkomst)
van 36 naar 18
Hieronder gaan wij nader in op de sterk
verminderde werkgelegenheid in land
en tuinbouw en de verwachtingen hier
omtrent in de komende jaren.
Vanaf 1950
Hoewel er geen juiste vergelijkingscij-
fers zijn, kan gesteld worden dat sinds
1950 het aantal bedrijven met hoofdbe
roep land- of tuinbouw met rond 45 is
verminderd en het aantal mannelijke ar
beidskrachten met globaal 60 a 65
De teruggang van het aantal meewer
kende zoons en van betaalde arbeids
krachten was van nog grotere betekenis
dan die van het aantal bedrijfshoofden.
De oorzaak van de daling van het aantal
bedrijven en arbeidskrachten sinds 1950
lag in de sterke toename van de werk-
A. J. Neuteboom
gelegenheid buiten de landbouw, de
daardoor ontstane loonkostenstijging
en de mogelijkheden tot mechanisatie.
Voor vele niet tot het gezin behorende
arbeidskrachten werd het, zowel van
wege de hogere beloning als gunstiger
secundaire arbeidsvoorwaarden, aan
trekkelijk de landbouw te verlaten. De
uittocht van meewerkende boerenzoons
kwam op gang, doordat het uitzicht om
in de toekomst een bedrijf van een aan
vaardbare omvang te beginnen, steeds
kleiner werd. Doordat als gevolg van de
toenemende technische mogelijkheden
de omvang van een bedrijf steeds groter
moest worden om een redelijk inkomen
te behalen en tevens omdat het steeds
vaker voorkwam dat geen zoon/opvol
ger aanwezig was, gingen ook in toene
mende mate bedrijfshoofden hun bedrijf
beëindigen. De laatste jaren is er sprake
van een vertraging in de afvloeiing we
gens de toegenomen werkloosheid bui
ten de landbouw. In de tuinbouwsector
met haar arbeidsintensieve teelten is de
teruggang van het aantal betaalde ar
beidskrachten tot stilstand gekomen.
De vraag naar werkkrachten in het Zuid
hollands glasdistrict overtreft zelfs het
aanbod.
Bezien wij het gemiddeld aantal manne
lijke arbeidskrachten per bedrijf, dan is
deze blijkens het Landbouw Econo
misch Bericht 1977 de laatste jaren
nauwelijks meer gedaald. In 1960 was
dit 1,7 per bedrijf, in 1971 en 1976 rond
1,4. Ongeveer 75 van de bedrijven is
momenteel een éénmansbedrijf. Per
sector zijn er echter duidelijk verschillen
in percentages éénmansbedrijven: glas
tuinbouw bijna 50 akkerbouw ruim
60 melkveebedrijven bijna 70 en
de intensieve veehouderijbedrijven ruim
80%.
Het aantal tweemansbedrijven (23 is
voor de groep oudere bedrijfshoof
den, waar de meeste meewerkende
zoons/bedrijfsopvolgers zitten, begrijpe
lijkerwijze het hoogst. Door de geringer
geworden arbeidsbezetting is de be
drijfsgebondenheid van het bedrijfs-
hoofd en veelal van diens echtgenote
toegenomen.
In ons land zijn momenteel naar schat
ting zo'n 152 000 land- en tuinbouwbe
drijven, globaal onderverdeeld als volgt:
100 000 waarvan het bedrijfshoofd het
hoofdberoep van akkerbouwer/veehou
der uitoefent, 25 000 met als hoofdbe
roep tuinbouwer en 27 000 waarvan het
bedrijfshoofd een ander hoofdberoep
heeft of rustend agrariër is.
Op deze bedrijven werken naast de be
drijfshoofden ongeveer 20 000 zoons
van bedrijfshoofden, rond 30 000 man
nelijke arbeidskrachten in vaste loon
dienst en circa 10 000 personen in los
dienstverband. Men vergete hierbij niet,
dat op de meeste bedrijven de echtge-