gaat coöperatieve
onderneming aan
economisch succes
ten onder?
Denkstof over de toe
komstige ontwikkeling
van de coöperatie in de
maatschappij, zo kan
men deze beschouwing
van prof. Douben noe
men. Zijn invalshoek is
een minder gebruikelijke,
daar hij niet zozeer voor
de economische functie
de aandacht vraagt als
wel voor de bijzondere
mogelijkheden van de
coöperatie om op de
maatschappelijke ont
wikkelingen in te spelen.
Elders, onder de WOB-
rubriek, gaan wij in het
kort op dit artikel in, het
geen overigens niet bete
kent, dat er niet meer
over de inhoud te zeggen
zou zijn. Maar men hoeft
niet alles uit een betoog
te onderschrijven, om het
toch welkom te heten. En
dat doen wij in dit gevat
zeker!
Prof. Douben is niet al
leen een bekend scribent
- hij is hoogleraar in Nij
megen en doceert Socia
le Economie - maar is
ook voorzitter van het be
stuur van de Rabobank
Eindhoven-Noord en
heeft tevens zitting in
onze Structuurcommis
sie.
Het succesverhaal is in Nederland bekend: de coöperatieve onderneming
heeft op economisch terrein voor de leden geen windeieren gelegd. In de
agrarische sector vooral, heeft deze ondernemingsvorm zich zodanig ont
wikkeld, dat zelfs op het niveau van de nationale economie er rekening mee
moet worden gehouden. De verwerking en afzet van vrijwel alle produkten
van agrarische afkomst loopt in ons land via de grote coöperatieve onder
nemingen, en de financiering van deze mammoetbedrijven gebeurt in
hoofdzaak door een andere coöperatieve onderneming: de Centrale Rabo
bank.
In deze eeuw werd geleidelijk aan de
coöperatie een welvarende zaak in ons
nationaal-economisch tuintje. De behar
tiging van de stoffelijke belangen van de
leden was, en is, een feit. En toch voelen
velen binnen de coöperatieve wereld
zich niet gelukkig, want de buitenwereld
lijkt het coöperatieve alternatief met an
dere ogen te bekijken. Na honderd jaar
landbouwcoöperatie is de tijd overrijp
om de lijn naar de toekomst te gaan uit
zetten. In de komende kwart eeuw zul
len namelijk andere noden de aandacht
van de coöperatie opeisen dan de voor
namelijk economische uit het verleden.
Als daarmee onvoldoende rekening
wordt gehouden, gaat de coöperatieve
onderneming aan haar duidelijk econo
misch succes ten onder.
Smalle basis
Op een aantal punten heeft de coöpera
tieve onderneming geen brede basis
ontwikkeld. Daar is allereerst het feit
dat - althans in ons land - buiten de
agrarische sector weinig terug te vinden
is van deze ondernemingsvorm. In
hoofdzaak zijn de coöperaties in deze
sector van de economie tot stand geko
men. Daarmee is ook gepaard gegaan,
dat in het maatschappelijk leven de
coöperatieve onderneming slechts on
der een klein deel van de bevolking
'leeft'. Zeker wanneer men de uittocht
uit de land- en tuinbouw gedurende de
afgelopen dertig jaar in ogenschouw
neemt, zal het niet verwonderen dat het
omgaan met de coöperatie tot een klein
deel van ons volk beperkt is gebleven.
Voeg daarbij de mislukking van de ver
bruikscoöperaties dan is het niet verba
zingwekkend dat maar weinig niet-
agrariërs echt op de hoogte zijn met dit
sociaal-economisch verschijnsel.
Aan deze 'van nature' beperkte wer
kingskring van de coöperatieve onder
nemingsvorm heeft de urbanisatie van
Nederland nog een extra stimulans ge
geven. De na de oorlog ingezette ver
stedelijking van grote delen van Neder
land heeft de potentiële groep van
'coöperatoren' nog eens extra verkleind.
Hieruit blijkt dat ontwikkelingen die ver
af staan van het dagelijkse werken van
het coöperatielid de uitstralingseffecten
van zijn coöperatief gedrag danig kun
nen beperken. Voor ons land komt hier
ook nog bij, dat de coöperatieve krediet
banken in de steden en stedelijke agglo
meraties pas laat tot ontwikkeling zijn
gekomen. Ook hier was - en is soms
nog - de band met de agrarische be
drijfstak zo sterk, dat uitbreiding van het
werkterrein van deze banken buiten de
agrarische kring eerst in het jongste de
cennium van betekenis mag worden ge
noemd; althans wanneer men deze acti
viteiten vergelijkt met wat bij de Rabo-
bankorganisatie thans als potentieel
werkterrein wordt beschouwd. De
coöperatieve 'bank voor iedereen' heeft
nog geen lange historie.
Het min of meer 'besloten' karakter van
veel lokale en plaatselijke coöperatieve
verenigingen heeft er ook toe geleid dat
een ruime verspreiding van deze onder
nemingsvorm niet is bevorderd. Het is
nog niet zo heel lang geleden, dat er op
het lokale coöperatieve niveau heel wat
dubbelfuncties in bestuurscolleges
voorkwamen. Beheerders van plaatse
lijke coöperatieve aan- en verkoopvere
nigingen waren vaak tevens lid van een
der beheerscolleges van de plaatselijke
coöperatieve bank. Hierdoor zijn indirect
en veelal ook onbewust de openingen
naar een groot bereik van de 'coöpera
tieve gedachte' niet gemaakt. Vooral
vanuit de maatschappelijke groepering
die vroeger met de term arbeidersklasse
werd aangeduid, is zodoende weinig
respons gekomen. Het behoeft dan ook
niemand te verbazen, dat de coöperatie
ve ondernemingsvorm voor veel werk
nemers geen bijzondere aantrekkings
kracht heeft; onbekend maakt ook hier
onbemind.
Vereniging en bedrijf
Aan de buitenkant onderscheidt een be
drijf dat eigendom is van een coöpera
tieve vereniging zich niet van een bedrijf
dat een niet-coöperatieve rechtsvorm
heeft. Door nu de economische bedrij
vigheid te vermengen en te verwarren
met de beheersvorm, bestaat bij de bui
tenwereld de indruk dat het allemaal
één pot nat is. Dat wordt nog meer het
geval wanneer binnen het coöperatieve
verband ook naamloze vennootschap
pen een plaats krijgen om bepaalde
economische functies uit te oefenen. De
coöperatieve vereniging die een bedrijf
exploiteert om de stoffelijke belangen
van de leden te behartigen, is naar bui
ten voor velen een mistige zaak. Het is
dan ook aan de coöperaties zelf om
deze mist zo gauw mogelijk te laten op-
trekken. Van de buitenwereld behoeven
we geen zon te verwachten die de wol
ken of mistbanken oplost.
Van de buitenkant naar de binnenkant