doel en middel XDe regeringsverklaring van het kabinet Van Agt kwam te laat voor dit stukje. Je hoeft echter geen profeet te zijn om te voorspellen, dat de werkloosheid hoog onder de zor gen van de regering zal noteren. Te recht, want ieder die ook maar enige maatschappelijke verantwoordelijkheid voelt, deelt die zorg. Verwacht mag worden dat in 1978 werkgevers en werknemers met elkaar - per bedrijfstak of per onderneming - zullen overleggen, wat er gedaan kan worden om de werkgelegenheid te handhaven en liefst uit te breiden. Dat ligt immers ook in de rede, want beide groepen staan tegenover een gemeen schappelijke vijand, het maatschappelijk kwaad van de werkloosheid. Er is alles voor dat de bestrijders in hartelijk en in tensief beraad de geëigende tegen maatregelen beramen. Zo n openhartig overleg met een zelfde doel voor ogen, is enorm veel waard. Sadat en Begin, die beiden de vrede na jagen, hebben ons dat nog weer eens getoond. Maar daarmee ben je er nog niet. Het is net als op de conferentie van Ismailia (zover waren we vlak na de Kerst): over de manier waarop het ge meenschappelijk doel bereikt moet wor den, kan de een anders denken dan de ander. Dan is het zaak elkaar vast te houden, en er voor te waken, dat het gemeenschappelijk pogen niet door on derlinge tegenstellingen schipbreuk leidt. Nu het er naar uitziet, dat werkne mersbonden en ondernemers in de ko mende maanden met elkaar aan de tafel gaan zitten, zal het van het grootste be lang zijn, dat het gemeenschappelijke oogmerk blijft prevaleren. We mogen niet verzanden in een heilloos gehakke tak over te ver gaande eisen of verlan gens, die het doel, voldoende arbeids plaatsen, geen streep dichterbij brengen en misschien zelfs onbereikbaar maken. XMits dit drijfzand vermeden kan worden, zal een intensief onder ling beraad zeker heilzaam kun nen werken. Geen enkele ondernemer is er immers, anders dan uit noodzaak, toe geneigd mensen te ontslaan en iedere vakbond acht het mee haar zaak als het aantal arbeidsplaatsen achterblijft bij het aanbod of bestaande arbeidsplaat sen op de tocht blijken te staan. Ondertussen is de werkloosheid niet door een simpele remedie te bestrijden. 'Meer winst, meer werk' mag een kern van waarheid bevatten, je kunt het zelfs in zijn algemeenheid onderschrijven, maar het is een slogan waar je in con crete gevallen meestal niet verder mee komt. De WRR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid) heeft dat enkele maanden geleden in een rap port al duidelijk voor de landelijke eco nomie aangetoond. Er ligt altijd een spanning tussen economische groei en werkgelegenheid en de WRR zet zelfs een aantal klemmende vraagtekens bij een beleid dat uitgaat van de relatie tus sen de werkgelegenheid en de investe ringen. Wie met de gedachte 'meer winst, meer werk' een individuele on derneming benadert, moet er op reke nen dat ook hij heel wat vraagtekens op zijn weg zal vinden. Kardinaal is zelfs de vraag: 'maken we er werk van?'. We zijn al een heel eind op weg, a/s we inzien dat zulke vragen maar al te dikwijls van alle kanten bekeken moeten worden, eer je het goede antwoord vindt. Kin de laatste maand van het vo rige jaar konden we al vaker een nieuwe afkorting tegenkomen: de APO, d.w.z. de arbeidsplaatsenovereen komst. Dat die APO in razendsnelle tijd hard op weg lijkt een huishoudwoord te j worden, toont wel dat er iets van ver wacht wordt. We lazen van vakbondszij de al 'geen CAO zonder APO' en hoor den dat voor een APO de werknemers zelfs wat zouden willen 'inleveren'. Eigenaardig is dat de naam van het be- grip al eerder bekend is dan het begrip zelf. Niemand schijnt momenteel (d.w.z. nu we dit schrijven) te weten wat nu zo'n APO precies inhoudt. Het is te vroeg te juichen, het is wellicht ook te vroeg om neen te zeggen, maar enige reserve lijkt voorshands toch verstandig, want die APO roept wel wat vragen op. Als het er alleen om gaat het overleg tussen de gesprekspartners over de werkgelegenheid op gang te brengen en zonodig te institutionaliseren, zal de APO wel nauwelijks bezwaar oproepen. Het wordt echter wel moeilijker, als de APO meer beoogt: bijvoorbeeld een contractuele garantie, dat de arbeids- plaatsen niet verminderd zullen worden, dat het aantal werknemers uitgebreid j zal worden, of dat investeringen gedaan j moeten worden die tenminste met zo j en zoveel het personeelsbestand moe- ten doen toenemen. Het is niet, dat dit I soort zaken niet bespreekbaar zijn, daar is zelf veel voor te zeggen, maar wij twijfelen zeer of men hier door een J dwingend contract het gewenste resul- j taat kan bereiken. Zelfs een bedrijf dat voorziet zonder enige moeite aan zulk een APO te kunnen voldoen, zal toch wel ernstige bedenkingen hebben. Niet alleen is de APO in zo'n geval overbo- dig, maar hij beknot de ondernemer in J zijn rationeel-economisch handelen en in zijn verantwoordelijkheid voor de continuïteit van de onderneming, zon der dat de werkgelegenheid daar maar iets mee gebaat is. Het wordt er niet be ter op, wanneer de onderneming al moeite genoeg heeft om zichzelf te handhaven en de huidige arbeidsplaat sen zoveel mogelijk te redden. Ook een APO zal immers geen ijzer met handen kunnen breken I Wij vrezen dat een APO in deze vorm haar doel zou voorbijschieten, omdat het tot onderlinge conflicten leidt, die de werkloosheid in de kaart spelen. In de Sovjet-Unie en China heeft men tot zijn schade ondervonden waar het toe leidt als bedrijven te strak aan quota's worden gebonden en uit Amerika ken nen we de stoker die op grond van een union-contract op iedere elektrische trein moest meerijden. Die kant moeten j we niet uit in 1978! Men kan er best begrip voor hebben, dat de vakbonden door een APO de werkgelegenheid willen beschermen of versterken. Maar vóór ze zich op een bepaalde inhoud van de APO vastbijten, mag tenminste ook verwacht worden, dat eventuele bezwaren van onderne merszijde zeer serieus worden getoetst aan het gezamenlijke doel. Alleen dan kan er met vereende kracht effectief op getreden worden: tegen de werkloos heid en vóór de werkgelegenheid. JRH

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1978 | | pagina 9